De gebiedende wijs "L'impératif"

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

L'impératif  - de gebiedende wijs

Mercredi, 1er décembre

Chapitre 7: Quel sujet? Quel grammaire à apprendre? 

Leerdoel vandaag:

• ik ken de woordjes A en B (ho 7) en ik weet de uitspraak
• Ik begrijp de gebiedende wijs 'l’impératif' in het Frans
  
• Ik kan de gebiedende wijs ‘l’impératif' in het Frans toepassen

Attention!

Interdite

Positif

De  gebiedende wijs / L'impératif

Eet  pizza!!

Mange de la pizza!!

De gebiedende wijs - l'impératif

Gebiedende wijs in het Frans:

In het Frans heb je twee vormen van de gebiedende wijs:

Je-vorm van het werkwoord in de présent: Mange la pizza, Patrick!

Vous-vorm van het werkwoord in de présent: Faites vos devoirs!

Wanneer gebruik je welke vorm?

Je-vorm: 

Wanneer je iets zegt tegen één persoon die je met 'JIJ' aanspreekt.

Niels, doe de deur dicht! > Niels, ferme la porte!

FERME is de je-vorm van het werkwoord FERMER.

Vous-vorm:

Vous-vorm: 

Wanneer je iets zegt tegen meerdere mensen waar je zelf NIET bijhoort OF tegen iemand die je aanspreekt met U. 

Niels en Patrick, spreek langzaam! 

                                                           Niels et Patrick, parlez lentement! 

PARLEZ is de vous-vorm van het werkwoord PARLER

Welke zinnen staan in de gebiedende wijs? Noteer de nummers.
1. Pierre choisit la pizza Margherite.
2. Pierre, choisis la pizza au thon.
3. Tu dois choisir la pizza reine.
4. Choisissez une pizza différente chacun.

Mangez les pommes!
Tegen wie kun je dit zeggen?

1. Tegen iemand die je met JIJ aanspreekt.
2. Tegen een groep mensen waar je zelf ook bij hoort.
3. Tegen iemand die je met U aanspreekt.
4. Tegen een klein kind.

Let op:

De  werkwoorden op de volgende slides zijn onregelmatig in de gebiedende wijs. Voor deze werkwoorden geldt dat je andere vormen moet gebruiken dan in de uitleg die je hiervoor hebt gehad. Leer ze goed!

Hier zijn de uitzonderingen:

Het werkwoord ALLER:

Tegen één persoon: VA (i.p.v. vais)

Nicole, va à la pharmacie!

Vertaal: Meneer, ga rechtdoor.

1. Monsieur, allez tout droit.
2. Monsieur, vas tout droit.
3. Monsieur, va tout droit.
4. Monsieur, aller tout droit.

Nicolas en Antoine, ga naar huis!

1. Nicolas et Antoine, rentrons!
2. Nicolas et Antoine, rentre!
3. Nicolas et Antoine, rentrez!
4. Nicolas et Antoine, rentrer!

00:49

Noteer de gebiedende wijs:
Coupez quatre pommes en petits morceaux.
Faites les cuire dans une casserole pour faire une compote.

00:56

Noteer de gebiedende wijs:
Epluchez et coupez en fines lamelles les deux dernières pommes.
Gardez pour plus tard.

01:05

Noteer de gebiedende wijs:
Etalez la pâte brisée dans un plat à tarte.
Piquez la pâte avec une fourchette.

01:18

Noteer de gebiedende wijs:
Versez la compote sur la pâte.

01:30

Noteer de gebiedende wijs:
Placez les lamelles des deux pommes restantes sur la compte et formez plusieurs cercles.

01:37

Noteer de gebiedende wijs:
Sapoudrez le tout de canelle

01:48

Noteer de gebiedende wijs:
Mettez la tarte au four et laissez-la cuire pendant 30 minutes.

Even oefenen...

Je ziet zometeen een aantal werkwoorden. 

Noteer de gebiedende wijs van het werkwoord. 

Gebruik de beleefdheidsvorm.

Geef de gebiedende wijs. Gebruik de beleefdheidsvorm.

Mengen = Mélanger

Geef de gebiedende wijs. Gebruik de beleefdheidsvorm.

Toevoegen = Ajouter

Geef de gebiedende wijs. Gebruik de beleefdheidsvorm.

Verwarmen = Chauffer

L'impératif en cuisinant

L'impératif in trede 18

De impératif komt met name voor in recepten.

tegen een groep:Kies !

1. choisis
2. choisissez
3. choisit
4. choisissons

Welk werkwoord heeft een onregelmatige gebiedende wijs?

1. Aller
2. Manger

Bij wie moet je nog meer de vous-vorm in de gebiedende wijs gebruiken?

1. bij mensen die ouder zijn
2. bij mensen die niet Frans zijn
3. bij mensen tegen wie je beleefd moet zien
4. bij mensen die jonger zijn

Welke gebiedende wijs is correct?

1. Casses les oeufs!
2. Cass les oeufs!
3. Casse les oeufs!
4. Cassent les oeufs!

Welke vorm is GEEN gebiedende wijs?

1. Porte un masque!
2. Portes un masque!
3. Portez un masque!
4. Portons un masque!

Gebiedende wijs:
Hoe zeg je in het Frans
"Geef mij wat !"

1. Donne-moi quelque chose !
2. Venez avec moi !
3. Ne donne pas !
4. Viens ici !

gebiedende wijs:
Verkoop jouw auto !

1. vend ta voiture
2. vendez ta voiture
3. vends ta voiture
4. vendons ta voiture

Gérer l'argent de poche et les petits boulots

Objectif de la leçon

A la fin de la leçon, 

• Comprendre une conversation sur les petits boulots,
• connaître les mots liés à l'argent et aux petits boulots,
• savoir comment gérer l'argent de poche et connaître les mots liés à l'argent.

Expliquer clairement les objectifs de la leçon aux élèves.

Que savez-vous déjà sur les petits boulots et l'argent de poche?

Les petits boulots

Un petit boulot est un travail à temps partiel que vous faites en plus de votre travail ou de vos études. Exemples: distribuer des journaux, faire du baby-sitting, travailler dans un supermarché, livrer des pizzas, faire le jardin.

Demandez aux élèves s'ils ont déjà eu un petit boulot et demandez-leur de partager leur expérience.

Les mots liés aux petits boulots

Quelques mots liés aux petits boulots: salaire, heures supplémentaires, contrat, CV, références.

Expliquer chaque mot et donner des exemples.

L'argent de poche

L'argent de poche est de l'argent que vous recevez régulièrement de vos parents ou tuteurs. Vous pouvez l'utiliser pour acheter ce que vous voulez, mais vous devez apprendre à le gérer.

Demandez aux élèves s'ils reçoivent de l'argent de poche et comment ils le gèrent.

Les mots liés à l'argent

Quelques mots liés à l'argent: budget, économie, faire des économies, mettre de côté, dépenses, épargné, dette.

Expliquer chaque mot et donner des exemples.