TaalCompleet A2 thema 3 herhaling lesstof

TaalCompleet A2 thema 3 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

TaalCompleet A2 thema 3 

Slide 1 - Tekstslide

omdat en als

Slide 2 - Tekstslide

Welke zin is goed?

Ik ga naar de dokter, want ..
A
.. ik ziek ben
B
.. ik ben ziek.
C
.. ik ziek zijn.

Slide 3 - Quizvraag

Welke zin is goed?

Ik ga naar bed, als ...
A
.. het is 22.00 uur.
B
.. het 22.00 uur is.
C
.. 22.00 uur het is.

Slide 4 - Quizvraag

Welke zin is goed?

Ik houd van de zon, omdat ....
A
.. het is lekker warm.
B
.. lekker warm het is.
C
.. het lekker warm is.

Slide 5 - Quizvraag

Ik ga morgen niet naar school, omdat......

Slide 6 - Open vraag

Ik ga naar de supermarkt, als........

Slide 7 - Open vraag

Amira is heel moe omdat.....................

Slide 8 - Open vraag

Maak zinnen met 'om........te.....'

Slide 9 - Tekstslide

Waarvoor gebruik je deze lepel?

Slide 10 - Open vraag

Waarom ga je naar de bakker?

Slide 11 - Open vraag

Ra ra, wat zoek ik?
Je gebruikt het om .... te ....

Slide 12 - Tekstslide

scheidbare werkwoorden

Slide 13 - Tekstslide

welke zin is goed?

schoonmaken
A
Ik schoon de keuken maak.
B
Ik schoonmaak de keuken.
C
Ik maak de keuken schoon
D
Ik maak schoon de keuken.

Slide 14 - Quizvraag

welke zin is goed?

meenemen
A
De man neemt de tas mee.
B
De man nemen de tas mee.
C
De man meenemen de tas.
D
De man de tas meenemen.

Slide 15 - Quizvraag

welke zin is goed?

willen + opendoen
A
Het kind wil opendoen de deur.
B
Het kind wil de deur opendoen.
C
Het kind wil opendoet de deur.
D
Het kind wil doen de deur open.

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin is goed?

moeten + schoonmaken
A
Je moet de keuken goed schoonmaken.
B
Je moet goed schoonmaken de keuken.
C
Je moet maken de keuken goed schoon.
D
Je moet maakt de keuken goed schoon.

Slide 17 - Quizvraag

Maak een zin met deze werkwoorden

Slide 18 - Tekstslide

Hij vraagt of / hij denkt dat

Slide 19 - Tekstslide

Ahmed is niet op school. Ik denk dat.....
A
hij is ziek.
B
hij ziek is.

Slide 20 - Quizvraag

Ella heeft honger. Ze vraagt haar moeder of......
A
zij een boterham mag.
B
zij mag een boterham.

Slide 21 - Quizvraag

wat is het meervoud?

Slide 22 - Tekstslide

de baby
A
twee babies
B
twee babys
C
twee baby's
D
twee babyen

Slide 23 - Quizvraag

de spiegel
A
twee spiegelen
B
twee spiegels

Slide 24 - Quizvraag

het resultaat
A
de resultaaten
B
de resultaats
C
de resultaten
D
de results

Slide 25 - Quizvraag

de druif
A
twee druifen
B
twee druifs
C
twee druiven
D
twee druiffen

Slide 26 - Quizvraag

de dame
A
twee dames
B
twee damen
C
twee dame's
D
twee damens

Slide 27 - Quizvraag

welk woord hoort in de zin?

Slide 28 - Tekstslide

Het is goed voor je ................. om veel groente en fruit te eten.
A
prik
B
gezondheid
C
ontwikkeling
D
reactie

Slide 29 - Quizvraag

Uw baby heeft een afspraak op het consultatiebureau.
Komt u 5 minuten ...............? Dan kunnen we de baby eerst wegen.
A
vroeg
B
verzetten
C
van tevoren
D
meten

Slide 30 - Quizvraag

Abdi moet morgen naar het ziekenhuis. Hij wordt dan aan zijn been .......................
A
geopereerd
B
gebroken
C
verwacht
D
verloren

Slide 31 - Quizvraag

Ik ben mijn trui kwijt. Heb jij hem gezien? Hij is blauw en van het .......... Adidas.
A
hart
B
merk
C
melden
D
regel

Slide 32 - Quizvraag

Mara heeft gebeld. Wil jij haar .................
A
opnemen
B
terugbellen

Slide 33 - Quizvraag

Anja heeft een grote zaal .............. voor het feest.
A
geregeld
B
gemeld

Slide 34 - Quizvraag

Maak zelf een zin met de woorden

Slide 35 - Tekstslide

Wat ga jij extra oefenen voor de toets?

Slide 36 - Open vraag