Semana 49 Lección 2 ¿Qué idiomas hablas?

                                 ¡HOLA! ¿QUÉ TAL?
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

                                 ¡HOLA! ¿QUÉ TAL?

Slide 1 - Tekstslide

Objetivos Doelen
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...sé las nacionalidades en español weet ik de nationaliteiten in het Spaans
2. ... sé decir qué idiomas (no) hablo kan ik zeggen welke talen ik (niet) spreek 


Slide 2 - Tekstslide

Control de los deberes
Huiswerkcontrole

- Maken: LE p 14-18 ejs 4,6,12.
- Leren: Woordenlijst blokje Lo demás - Overig.
- Lezen: LT p. 26 + 27








 


Slide 3 - Tekstslide

Control de los deberes
LE p 14-18 ejs 4,6,12.

Ej. 4  b. alemanas  c. francés   d. portuguesa   e. marroquí   f. peruana   g. italiana  h. españolas

Ej. 6 a. Mi amigo se llama Giovanni y es de origen italiano; sus padres son de Roma.
         b. Mis padres son argentinos de origen alemán; sus apellidos son Kaufman y Schröder.
         c. Mi madre es francesa y de origen marroquí; habla francés y árabe.

Ej. 12  a. española    b. belga  c. holandesa  d.portugueses   e. italianos  f. turca   g. inglés

Slide 4 - Tekstslide

¡Ojo! Let op!
Nationaliteiten zijn bijvoeglijke naamwoorden. 
In het Spaans verandert het bijvoeglijk naamwoord naar mannelijk of vrouwelijk.

el chico italiano - la chica italiana (zo gaan alle nationaliteiten op een -o)
el chico español - la chica española (zo gaan alle nationaliteiten op een medeklinker)  
el chico marroquí - la chica marroquí (zelfde vorm, zo gaat ook belga)

Slide 5 - Tekstslide

¡Ojo! Let op!
Het bijvoeglijk naamwoord verandert ook van het enkelvoud naar het meervoud!

los chicos italianos - las chicas italianas (zo gaan alle nationaliteiten op 
een -o)
los chicos españoles - las chicas españolas (zo gaan alle nationaliteiten op een medeklinker)  
los chicos marroquí - las chicas marroquí (zelfde vorm, zo gaat ook belga)

Slide 6 - Tekstslide

Laatste letter bijvoeglijk naamwoord
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-o
-a
Meervoud
-os
-as
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-mk
-mk + a
Meervoud
-mk + es
- mk + as

Slide 7 - Tekstslide

Lidwoorden LT p. 27 (F)
Bepaalde lidwoorden                          Onbepaalde lidwoorden
(de/het)                                                      (een)



la chica = het meisje                             un chico = een jongen
las chicas = de meisjes                    unos chicos = een paar jongens

mannelijk
vrouwelijk
EV
el
la
MV
los
las
mannelijk
vrouwelijk
EV
un
una
MV
unos
unas

Slide 8 - Tekstslide

Idiomas Talen
¿Qué idiomas hablas? Welke talen spreek jij?
(Yo) Hablo holandés, español, inglés, un poco de alemán y un poco de francés.
(Yo) No hablo italiano o turco.

Hablo = ik spreek
No hablo = ik spreek niet/geen
                                                                                                                           ¿Y tú? 


Slide 9 - Tekstslide

Ontkenning LT p. 26(B)
No hablo italiano, ¿y tú?  Ik spreek geen Italiaans en jij?
Jasper no es de Amsterdam. Jasper komt niet uit Amsterdam.
María y Pedro no tienen 12 años. María en Pedro zijn geen 12 jaar.

Wanneer je een zin ontkennend wil maken, zet dan het woordje no vóór het werkwoord.





Slide 10 - Tekstslide

Ontkenning LT p. 26(B)
Wanneer je een zin ontkennend wil maken, zet dan het woordje no vóór het werkwoord.

1. Ella se llama Fleur.
2. Tienes doce años.
3. Vosotros sois holandeses.





Slide 11 - Tekstslide

¡A trabajar! Aan het werk!
Maak uit je LE p. 17 ej. 8
Daarna pak je het stencil over ser/tener/llamarse (rood/geel) erbij en maak je de opdrachten van het 
stencil "Extra opdrachten werkwoorden 
Unidad 1".
Klaar? Kijk ze na.

Slide 12 - Tekstslide

Deberes Huiswerk
- Afmaken: LE p. 17 ej. 8 + stencil Extra opdrachten werkwoorden + zelf nakijken
- Leren: Stencil Ser/tener/llamarse



Slide 13 - Tekstslide

¡Hasta luego!

Slide 14 - Tekstslide

                                 ¡HOLA! ¿QUÉ TAL?

Slide 15 - Tekstslide

Control de los deberes
Huiswerkcontrole

- Afmaken: LE p. 17 ej. 8 + stencil Extra opdrachten werkwoorden + zelf nakijken 
- Leren: Stencil Ser/tener/llamarse


¿Hay preguntas? Zijn hier vragen over?








 


Slide 16 - Tekstslide

Maak de zinnen ontkennend.
1. Daan es de Amsterdam.

2. Me llamo Alice.

3. Valentijn tiene tres años.

Slide 17 - Tekstslide

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo los verbos regulares en -ar leer ik de regelmatige werkwoorden op -ar
2. ... escribo un texto sobre mí y sobre otra persona schrijf ik een tekst over mezelf en een andere persoon 

Slide 18 - Tekstslide

El verbo 'hablar' Het werkwoord 'hablar'
¿Qué idiomas hablas? Welke talen spreek jij?
(Yo) Hablo holandés, español, inglés, un poco de alemán y un poco de francés.
(Yo) No hablo italiano o turco.

hablo = ik spreek
hablar = spreken/praten
                                                                                                                         


Slide 19 - Tekstslide

El verbo 'hablar' Het werkwoord 'hablar'
praten/spreken
hablar
yo (ik)
hablo
(jij)
hablas
él/ella (hij/zij)
habla
nosotros/-as (wij)
hablamos
vosotros/-as (jullie)
habláis
ellos/-as (zij mv.)
hablan
Dit werkwoord is regelmatig. Alle werkwoorden op -AR vervoeg je op dezelfde manier.

Slide 20 - Tekstslide

Verbos Werkwoorden
Van de werkwoorden op -ar (hablar, escuchar, dibujar) hoef je alleen de uitgangen te stampen (o/as/a/amos/áis/an).

De werkwoorden llamarse (heten), tener (hebben + leeftijden) en ser (zijn) zijn anders, en daarom moet je van deze werkwoorden het hele rijtje stampen.


Slide 21 - Tekstslide

¡Ojo! Let op!
Ruben y yo = Ruben en ik (is de wij-vorm!)

Ruben y tú = Ruben en jij (is de jullie-vorm!)

Ruben y Ramon = Ruben en Ramon (is de zij mv-vorm!) 

Slide 22 - Tekstslide

¡A practicar! Oefenen maar!
Maak nu uit je LE 

LE p. 18+17 ej. 11, 10.

timer
5:00

Slide 23 - Tekstslide

Escribe un texto - Schrijf een tekst
Schrijf een tekst in je schrift. 

  1. Stel jezelf voor en noem: naam, leeftijd, woonplaats, je nationaliteit, welke talen je spreekt.
  2. Vertel over een ander persoon (bv. familielid of vriend(in): naam, leeftijd, woonplaats, diens nationaliteit, welke talen die spreekt.

Slide 24 - Tekstslide

Deberes Huiswerk
- Maken: LE p. 17-18 ej. 10, 11 
- Schrijven: Tekst over jezelf + iemand anders




Slide 25 - Tekstslide

¡Hasta luego!

Slide 26 - Tekstslide