11-1 Over taal: lange samenstellingen & gevoelswaarde

Doelen
  • Je kunt uitleggen wat een samenstelling 
  • Je weet wanneer je bij een samenstelling een koppelteken moet gebruiken.
  • Je weet wanneer er een trema op een woord geschreven moet worden. 
  • Je kunt de oersoonsvorm in de tegenwoordige tijd op de juiste wijze schrijven.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doelen
  • Je kunt uitleggen wat een samenstelling 
  • Je weet wanneer je bij een samenstelling een koppelteken moet gebruiken.
  • Je weet wanneer er een trema op een woord geschreven moet worden. 
  • Je kunt de oersoonsvorm in de tegenwoordige tijd op de juiste wijze schrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands

Nederlands

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd



Vul een ander werkwoord in om te horen of het met een d of t is.

Voorbeeld: Ik word... opgehaald.

Ik loop opgehaald / ik loopt opgehaald

Slide 3 - Tekstslide

Hij (vinden) het hier niet leuk.

Hij loopt het hier niet leuk

Hij loop het hier niet leuk.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Aantekening
Spelling - persoonsvorm tegenwoordige tijd



Blz. 27 in je boek

Slide 6 - Tekstslide

Welke is goed?
A
Ik wordt
B
Hij word
C
ik word
D
Hij wordt

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn de persoonsvormen?
Gisteren kwam ik te laat op school, omdat ik mij had verslapen.
A
kwam / verslapen
B
ik / ik
C
kwam / had
D
had / verslapen

Slide 8 - Quizvraag

Tegenwoordig kijken veel mensen series op Netflix.
Welk woordsoort is 'kijken'
A
werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Hoe schrijf je de pv in de tt goed?

Hij (onthouden) de woordjes nooit na één keer doorlezen.
A
onthoud
B
onthoudt
C
onthouden

Slide 10 - Quizvraag

Hoe schrijf je de pv in de tt goed?

(Twijfelen) niet aan jezelf!
A
Twijfel
B
Twijfelt
C
Twijfelen

Slide 11 - Quizvraag



Samenstelling
Wat is ook alweer een samenstelling?

Slide 12 - Tekstslide

Tussenletters

Als je twee of meerdere woorden aan elkaar plakt, dan noemen we dat een samenstelling.

Als je deze aan elkaar plakt, heb je soms een tussenletter nodig, zoals -en, -e of -s.

Slide 13 - Tekstslide

Als het meervoud van het eerste deel van de samenstelling eindigt op -en, dan gebruik je -en als tussenletter.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld:

paard + stal

wordt

paardenstal

Slide 15 - Tekstslide

Als het eerste deel van de samenstelling in het meervoud op zowel -en als -s kan eindigen, dan gebruik je als tussenletter een -e

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld:

groente + soep

wordt

groentesoep

want

groenten/groentes

Slide 17 - Tekstslide

Verder gebruik je als tussenletter een -e
als:

Slide 18 - Tekstslide

Als het eerste deel geen meervoud heeft op -en


Bijvoorbeeld:

rijst + vlaai

wordt

rijstevlaai

Slide 19 - Tekstslide

Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord


lach + bek

wordt

lachebek

Slide 20 - Tekstslide

Het eerste deel gaat over iets waarvan er maar één is:


maan + schijn

wordt

maneschijn

Slide 21 - Tekstslide

Het eerste woord versterkt het tweede woord

beer + sterk
wordt
beresterk
reus + goed
wordt
reuzegoed

Slide 22 - Tekstslide

De tussenletter -s kun je meestal horen. Lukt dit niet? Vervang dan het tweede deel van de samenstelling.

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeeld:

dorp + kern

wordt

dorpskern

station + straat

wordt

stationsstraat

Vervang tweede deel: stationshal, dan hoor je de tussen -s


Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Maak nu de opdrachten in je boek
Hoofdstuk 4 spelling: voor zowel basis als kader maken opdrachten 1 t/m 4

Slide 27 - Tekstslide