Break-even

Leg klaar op je tafel: laptop, werkboek, rekenmachine, pen
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Leg klaar op je tafel: laptop, werkboek, rekenmachine, pen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Break-even

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  1. Je kunt het verschil tussen constante kosten en proportioneel variabele kosten uitleggen.
  2. Je kunt voor een handelsonderneming en een dienstenonderneming de break-even afzet en break-even omzet berekenen met behulp van TO = TK.
  3. Je kunt de break-even afzet en break-even omzet berekenen op basis van de dekkingsbijdrage in euro’s per uur of product en op basis van de dekkingsbijdrage in procenten van de omzet.
  4. Je kunt de totale opbrengsten, de totale kosten, de totale dekkingsbijdrage en het totale bedrijfsresultaat in een grafiek tekenen.
  5. Je kunt een grafische weergave van een break-even analyse uitleggen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is er een leerdoel waarbij je behoefte hebt aan herhalingsinstructie?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen
Neem dit lesuur de tijd om veel te oefenen met de (examen)opgaven uit de planner op It's Learning. Als je wilt mag je rustig met elkaar overleggen.

De laatste 15 minuten van de les zullen we gebruiken voor een klassikale quiz.
Eerder klaar? Dan kun je de Test Jezelf in Cumulus maken.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Korte FE
We sluiten de lessenreeks van Break-even af met een korte formatieve check.
Wanneer het een open vraag is, vul dan je antwoord in met gebruik van eventueel €, twee cijfers achter de komma en een . tussen duizendtallen. 
Bijvoorbeeld:
€12.500,00

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een ondernemer maakt onderscheid tussen variabele en constante kosten. Constante kosten zijn ...(1)... van de afzet. Als de afzet verandert (binnen capaciteitsgrenzen), veranderen de totale constante kosten ...(2)... Constante kosten worden ook wel ...(3)... kosten genoemd. Een voorbeeld van constante kosten zijn ...(4)...
A
1 = onafhankelijk, 2 = niet, 3 = flexibele, 4 = huurkosten
B
1 = afhankelijk, 2 = niet, 3 = flexibele, 4 = verzendkosten
C
1 = onafhankelijk, 2 = niet, 3 = vaste, 4 = huurkosten
D
1 = onafhankelijk, 2 = ook, 3 = vaste, 4 = verzendkosten

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Autodealer Grootenbroek heeft een afdeling Audio die zich bezighoudt met de inkoop, verkoop en installatie van diverse audioapparatuur voor in de auto. De constante kosten van deze afdeling zijn begroot op € 50.000,- per jaar. Er wordt op dit moment één type geleverd, namelijk de Antibes. De volgende gegevens zijn bekend:
- de inkoopprijs bedraagt 25% van de verkoopprijs
- de overige variabele kosten bedragen 5% van de verkoopprijs
Bereken de break-even jaaromzet voor de Antibes.

Slide 8 - Open vraag

.
- Stel de verkoopprijs is gelijk aan € 1,-
- 1 x q - 0,30 x q - 50.000 = 0
- q = 50.000 / (1 - 0,30) = 71.428,57
- Break-evenomzet = 71.428,57 x € 1 = € 71.428,57
Bepaal de break-even afzet wanneer de TCK €180.000,- bedragen.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een handelsonderneming heeft de volgende gegevens verzameld over 2020:
Break-even omzet: € 200.000,-
Inkoopprijs: € 3,50
Overige variabele kosten per product: € 1,50
Constante bedrijfskosten: € 150.000

Bereken de verkoopprijs per product in 2020.

Slide 10 - Open vraag

Break-even afzet x verkoopprijs = break-even omzet!
200.000 = 3,50 x q + 1,50 x q + 150.000
q = 50.000 / (3,50 + 1,50) = 10.000
Verkoopprijs = 200.000 / 10.000 = € 20,-

Begroting 2025 van een besloten vennootschap:
Verwachte afzet: 35.000 stuks
Verkoopprijs: € 8,75
Inkoopwaarde van de omzet: € 122.500
Totale variabele bedrijfskosten: € 8.750
Totale constante bedrijfskosten: € 60.000
Bereken de afzet waarbij het verwachte resultaat € 25.000 is.

Slide 11 - Open vraag

De inkoopprijs is gelijk aan 122.500 / 35.000 = € 3,50
De variabele bedrijfskosten per product zijn gelijk aan 8.750 / 35.000 = € 0,25
TO – TK = 25.000
8,75 x q – 3,50 x q – 0,25 x q – 60.000 = 25.000
q = 85.000 / (8,75 – 3,50 – 0,25) = 17.000 stuks