Het Grootboek

Een “rekening van bezit” wordt:
A
Niet geopend met het bedrag waarvoor het op de balans staat
B
Credit geopend met het bedrag waarvoor het op de balans staat
C
Debet geopend met het bedrag waarvoor het op de balans staat
1 / 12
volgende
Slide 1: Quizvraag
BedrijfsadministratieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Een “rekening van bezit” wordt:
A
Niet geopend met het bedrag waarvoor het op de balans staat
B
Credit geopend met het bedrag waarvoor het op de balans staat
C
Debet geopend met het bedrag waarvoor het op de balans staat

Slide 1 - Quizvraag

Een “rekening van schuld” wordt:
gedebiteerd als de schuld toeneemt & gecrediteerd als de schuld afneemt

A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Een “kostenrekening” wordt altijd geopend.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

In welke rubriek(en) vind je kosten- en opbrengstenrekeningen?
A
Rubriek 0, 1 & 7
B
Rubriek 4, 8 & 9
C
Rubriek 0, 4 & 8

Slide 4 - Quizvraag

Tot welke rubriek behoort de rekening Privé?
A
Rubriek 1
B
Rubriek 0
C
Rubriek 2
D
Rubriek 7

Slide 5 - Quizvraag

Wat verstaat men onder
een rubriek?

A
Een rubriek is een groep van soortgelijke grootboekrekeningen.
B
Een rubriek is een andere naam voor een grootboekrekening
C
Een rubriek is het laatste cijfer van een grootboekrekening

Slide 6 - Quizvraag

4. Wat is een voorbeeld van een boekingsdocument?
A
Een Kwitantie
B
Een aanmaning
C
Een offerte

Slide 7 - Quizvraag

Een onderneming behaalde over een bepaalde periode een nettowinst van € 9000,-. De brutowinst bedroeg in die periode € 27.000,- en de omzet was € 175.000,-. Welke stelling is juist?
A
De inkoopwaarde van de verkopen in die periode bedroeg € 202.000,- en de bedrijfskosten bedroegen €18.000,-
B
De inkoopwaarde van de verkopen in die periode bedroeg € 148.000,- en de bedrijfskosten bedroegen €18.000,-
C
De inkoopwaarde van de verkopen in die periode bedroeg € 148.000,- en de bedrijfskosten bedroegen €36.000,-

Slide 8 - Quizvraag

De volgende boeking is gemaakt: de rekening 3% Hypothecaire lening is gedebiteerd voor € 45.000,- en de rekening Bank is gecrediteerd voor
€ 45.000,-.
A
Er wordt € 45.000,- intrest betaald over de hypothecaire lening
B
Dit betekent dat er een lening op het bedrijfspand is afgesloten van € 45.000,-.
C
Hier is sprake van het aflossen van € 45.000,- op de hypothecaire lening.

Slide 9 - Quizvraag

Welke van de volgende beweringen is onjuist?
A
De rekening van Eigen vermogen debiteer je voor een toename van het eigen vermogen.
B
Een rekening van bezit debiteer je voor het groter worden van bezitting.
C
Een rekening van schuld crediteer je voor een toename van een schuld

Slide 10 - Quizvraag

1. Uitspraak 1: Financiële feiten zijn gebeurtenissen die leiden tot
veranderingen in de samenstelling van de balans.

Uitspraak 2: Bij elk financieel feit wordt er geld uitgegeven of ontvangen.

A
Uitspraak 1 is juist, uitspraak 2 is onjuist.
B
Uitspraak 1 is onjuist, uitspraak 2 is juist.
C
Beide uitspraken zijn juist.
D
Beide uitspraken zijn onjuist.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een financieel feit?
A
De aanvraag van een offerte
B
Een betalingsherinnering sturen
C
Een verkoop op rekening

Slide 12 - Quizvraag