Poezie les 3

Poezie les 3
Klank, Ritme en Flow
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 85 min

Onderdelen in deze les

Poezie les 3
Klank, Ritme en Flow

Slide 1 - Tekstslide

Nieuwe woorden?
Van mij: 

Broodje aap
Dubbele agenda 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Ik weet dat dichters klank en ritme gebruiken om samenhang aan te brengen.
2. Ik weet dat ze dit ook gebruiken om hun boodschap te versterken.
3. Ik kan rijm en metrum herkennen en benoemen. 
4. Ik kan zelf klank en ritme toepassen in mijn eigen gedicht.

Slide 3 - Tekstslide

Poezie les 3
Klank, Ritme en Flow

Wat heeft Simon Mulder hier maandag over verteld? 
Schrijf in 1 minuut op wat je nog weet. 

Wissel uit in 30 seconden. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

De onderwerpen van Lijpe 
Waar gaat dit couplet van Lijpe over? 
Schrijf op en wissel uit. 

Meerdere antwoorden mogelijk!
1 minuut.

Slide 7 - Tekstslide

Lijpe 
- Misdaad / goede pad
- Evenwicht tussen geld hebben en het weer kwijtraken
- Geld en vriendschap

Slide 8 - Tekstslide

Klank en ritme geven ook betekenis

"Nu let ik op elke stap,
Toch kan het zijn dat het binnenkort verkeerd loopt"



Slide 9 - Tekstslide

Poëtische middelen van Lijpe 
Flow: 
1. In elke zin steeds ongeveer evenveel lettergrepen

2. Veel (soorten) rijm: 

Patta - Jacka, hood kwijt - stoepkrijt (volrijm)
Volrijm: de klank komt overeen én de klemtoon ligt op de een na laatste lettergreep

Dood - hoopt - loopt - do - broke 
Klinkerrijm (assonantie)


Slide 10 - Tekstslide

Poëtische middelen van Lijpe 
Dagen Vliegen Voorbij 

Wat voor soort halfrijm zie je in deze titel?

Check blz. 154 handboek voor hulp

Slide 11 - Tekstslide

Maken:
Opdracht 1 t/m 4  
VWO-boek!

Werkboek blz. 146

Slide 12 - Tekstslide

Elfje
Een elfje is een gedicht, dat uit elf woorden in vijf regels bestaat. Die elf woorden zijn als volgt verdeeld over de dichtregels:

Regel 1: één woord: een kleur, of een eigenschap.
Regel 2: twee woorden: iets dat deze kleur of eigenschap heeft (een voorwerp, of een persoon).
Regel 3: drie woorden: begin deze regel met een persoonlijk voornaamwoord (bijvoorbeeld 'he', 'she', 'er', 'sie', 'il' of 'elle'), gevolgd door een werkwoord. De drie woorden geven een nadere toelichting op het voorwerp of de persoon.
Regel 4: vier woorden: begin deze regel met 'I', 'ich' of 'je'. Schrijf in deze regel over jezelf in verband met het voorwerp of de persoon.
Regel 5: één slotwoord.

Slide 13 - Tekstslide

Haiku
Een haiku bestaat uit 17 lettergrepen, die verdeeld zijn over 3 dichtregels:
Regel 1: vijf lettergrepen.
Regel 2: zeven lettergrepen.
Regel 3: vijf lettergrepen.
In maar drie regels, die in één ademtocht worden uitgesproken, moet alles uiterst beknopt gezegd worden:
Meestal gaat het om een waarneming in de natuur en de stemming die dat oproept.
Bedenk een woord uit de natuur: b.v. bloem, dier, landschap, seizoen.
Bedenk een tegenstelling die in dat woord is verenigd (b.v. een fluwelen serial killer(=kat)).

eerste sneeuwvlokjes
het blad van een herfsttijloos
buigt haast onmerkbaar

Slide 14 - Tekstslide

Sonnet schrijven
Een sonnet bestaat uit 14 regels, verdeeld over vier strofen.
Strofe 1 en 2 bestaan elk uit vier regels (=octaaf). Strofe 3 en 4 bestaan elk uit drie regels (=sextet).

Rijmschema
abba – abba – cdc – dcd

Inhoud van het sonnet:

Strofe 1 en 2 bevatten b.v. een gedachtegang, gevoel of verbeelding.
Na strofe 1 en 2 volgt een inhoudelijke wending:
Strofe 3 en 4 reageren met b.v. een conclusie, tegenstelling.

Voorbeeld:
strofe 1 en 2 beschrijven een droom.
strofe 3 en 4 beschrijven de confrontatie met de werkelijkheid.

Slide 15 - Tekstslide


Slide 16 - Open vraag

Noem twee dingen die je
geleerd hebt

Slide 17 - Woordweb