Donderdag 23 november werkwoorden

Woensdag 22 november
Welkom allemaal 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woensdag 22 november
Welkom allemaal 

Slide 1 - Tekstslide

Voorlezen
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Periode 2 
Grammatica hoofdstuk 5 paragraaf 1, 2, 3 en 4
Thema mens en dier en fictie
Verwerkingsopdracht > C-leesboek invullen in Teams

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel
Je leert werkwoorden herkennen en vervoegen

Slide 4 - Tekstslide

Waarom moet je werkwoorden kennen?

Werkwoorden heb je nodig als je wilt vertellen wat je doet, wat er gebeurt, of zelfs hoe iets voelt.

Werkwoorden gebruik je:
om acties en gebeurtenissen te beschrijven. 
Ze geven een tijd aan: verleden tijd of tegenwoordige tijd 
Je kunt zinnen maken
helpt je bij het uitdrukken van emoties en gedachtes.

Door werkwoorden te leren, breid je je woordenschat uit





Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden
Wat zijn werkwoorden?

Slide 6 - Tekstslide

Woordsoort werkwoord
In een zin staan altijd één of meer werkwoorden.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. 
Zo herken je een werkwoord:
Een werkwoord kun je vervoegen. Je maakt er dan verschillende werkwoordsvormen van. Bijvoorbeeld:
hele werkwoord = krijgen: ik krijg, hij krijgt, wij krijgen, hij kreeg, wij kregen en zij hebben gekregen
hele werkwoord = opbellen: bel op, belt op, bellen op, belde op, belden op, opgebeld
Het geeft een tijd aan: tegenwoordige tijd of verleden tijd
Enkelvoud en meervoud.





Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel werkwoorden staan in deze zin?  
De artiesten hebben een luid applaus gekregen.

Slide 8 - Tekstslide

Scheidbare werkwoorden
Werkwoorden die je uit elkaar kan halen:
opbellen - bel op 
inschrijven - schrijf in
inplannen - plan in 
afzeggen - zeg af

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoord vinden vervoegen
Wat is het hele werkwoord? Tegenwoordige tijd meestal met EN
Ik vind
hij vindt
u vindt
wij vinden 
zij vonden 
zij hebben gevonden


Slide 10 - Tekstslide

Vervoeg nu zelf het ww fietsen 
Doe het in deze volgorde: 
ik, hij, u, wij, zij mv vt en zij hebben vt

Slide 11 - Tekstslide

Klassikaal
Noem om de beurt een werkwoord. Ga het alfabet af: eerst een werkwoord dat met een ‘a’ begint, dan een met een ‘b’ enzovoort. Weet je er geen met de letter? Dan ben je ‘af’ en probeert de volgende het. Wie wint?

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 2 t/m 5. 
Eerste 5 min ZS
Klaar? Online trainen: werkwoord 1

timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide