Chapitre 2 Havo 3 révision pour le test

Révision pour le test

  1. Woorden en zinnen herhalen en oefenen
  2. Persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp herhalen
  3. Mondeling oefenen

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Révision pour le test

  1. Woorden en zinnen herhalen en oefenen
  2. Persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp herhalen
  3. Mondeling oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Teststof Chapitre 2
Leer vocabulaire n-f/f-n en phrases-clés /zinnen n-f van A+ B 82-83 werkboek (wb)
Leer vocabulaire n-f/f-e van E (zonder de zinnen ) p.83 wb
Leer vocabulaire alleen f-n van F p.84 wb
Leer vocabulaire n-f/f-n van H p.84 wb
Leer grammatica C p. 24 tekstboek en bestudeer de oefeningen nogmaals
Leesvaardigheid onderdeel
Oefen met bilan p. 85 oef 2 t/m 5 p. 89 werkboek en oefentoets on line

Leesvaardigheid onderdeel
Oefen met bilan p. 85 oef 2 t/m 5 p. 89 werkboek en oefentoets on line

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

être en retard
A
te laat zijn
B
een bijbaan hebben
C
soms
D
geld sparen

Slide 3 - Quizvraag

révision, deze woorden zijn uit vocabulaire A, ken je ze al?
Betalen

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

le magasin

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

ça a couté combien?
A
heb je een bijbaantje?
B
krijg je zakgeld?
C
ben je te laat?
D
hoeveel heeft het gekost?

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

gagner

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

tu fais des économies?
A
hoeveel kost het?
B
heb je iets gekocht?
C
heb je een bijbaantje?
D
spaar je?

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord hoort in deze zin?
Il ............ d'argent parce qu' il veut acheter un nouveau portable
A
attendre
B
a besoin
C
commander
D
déjà

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voca: note la bonne réponse

voorbeelden
Je réçois beaucoup d'argent de poche, je trouve cela agréable / durable.
Le lycéen a besoinprend la parole pour sa présentation.
Patrick a acheté / se débrouille ses chaussures en ligne.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld

Une fois par semaine, le dimanche, le supermarché est fermé.
Mon frère adore ce magazine, et moi aussi je le trouve superbe, il est en vente au magasin à côté de l'école.
Vocabulaire
D Traduis les mots en néerlandais

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld

Luc a reçu (een fiets) _____________ électrique car il habite très loin.
Je n'ai plus d' (geld) ________________, j'ai tout (uitgeven) ____________, j'ai besoin d'un (bijbaantje) ___________________.
Vocabulaire
C Traduis les mots entre parenthèses en français

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld


Nous sommes partis en Grèce _______________. Cette année on reste ici.
J'ai acheté ______________ livre que toi.
Tu vas devoir _____________ à la leçon.
participer
le même
à mon avis
l'été dernier
Vocabulaire
B complète les phrases

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



l'habit / le monde / la robe
il y a un an / la chance / le lendemain
rond / carré / en bois
Vocabulaire
Cherche l'intrus (welk woord hoort er niet bij en leg uit waarom

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord hoort in deze zin?
Sa mère va le/l' ............. en ligne
A
commander
B
attendre
C
les économies
D
léger

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke serie woorden hoort niet bij elkaar?
A
payer, acheter, dépenser
B
faire des économies, mettre de l'argent de côté
C
mettre la table, passer l' aspirateur,
D
l' ordinateur, le portable, le maquillage

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk duo woorden hoort niet bij de rest qua thema?
A
la robe, le vêtement
B
la montre, le coque,
C
le lycéen, l' année scolaire
D
la chemise, l' habit

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bron c - page 24
  • vervangt altijd een persoon of een dier, maar geen ding
  • zindsdeel begint altijd met het voorzetsel à, au, aux
  • dat deel van de zin kan je vervangen door persoonlijk vnw
  • me -> mij
  • te -> jou
  • lui -> hem of haar
  • nous  -> ons
  • vous  -> u of jullie
  • leur  -> hun 

Slide 18 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
Wat mag je vervangen in de zinnen?​
En door welk woord?​

  • Je donne l’argent à Marilène.​

  • Ils vont téléphoner à leurs parents.​
  • Nous avons donné un cadeau à mon père.​
  • Les élèves répondent aux profs.​
  • Il va parler à son meilleur ami.
me -> mij
te -> jou
lui -> hem of haar
nous -> ons
vous -> u of jullie
leur -> hun

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

plaats in de zin
Je zet het persoonlijkvnw VOOR het hele werkwoord als die in de zin staat.
Geen heel werkwoord? Dan VOOR het 1e werkwoord in de zin

  • Je donne l’argent à Marilène.
  • Ils vont téléphoner à leurs parents.
  • Nous avons donné un cadeau à mon père.
  • Les élèves répondent aux profs.
  • Il va parler à son meilleur ami.
  • Marie a écrit un texto à son copain

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

plaats in de zin?
Je donne l’argent à Marilène. Je lui donne l’ argent
Ils vont téléphoner à leurs parents. Ils vont leur téléphoner
Nous avons donné un cadeau à mon père. Nous lui avons donné un cadeau
Les élèves répondent aux profs. Les élèves leur répondent
Il va parler à son meilleur ami. Il va lui parler
Marie a écrit un texto à son copain. Marie lui a écrit un texto 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je donne un cadeau à Pierre. Je lui donne un jeu. Waar verwijst lui naar?
A
un cadeau
B
à Pierre
C
Je

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld

C'est l'anniversaire de ma mère, j'achète un cadeau (à ma mère).
Marc ne parle pas (à toi).
Le prof envoie un message (aux élèves).
Grammaire  | F Vervang door een persoonlijk voornwd
me, te, lui, nous, vous, leur

Slide 23 - Tekstslide

Vervang in onderstaande zinnen het onderstreepte zinsdeel (meewerkend voorwerp) door een persoonlijk voornaamwoord (me, te lui, nous, vous, leur). Schrijf de hele zin opnieuw op en zet het persoonlijk vnw op de juiste plek in de zin.
Tu as un petit boulot/job? ( antwoord in hele zin, met oui of non, en welke baan )

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu reçois de l'argent de poche? Combien? ( antwoord in hele zin )

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Qu' est-ce que tu achètes de ton argent?

Slide 26 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Tu reçois de l’argent de poche ? [tu reswa de larzjan de posh ?)
Je reçois = ik krijg | Par semaine = per week | Par mois = per maand
Que fais-tu de ton argent de poche ? [ke fe tu de ton arzjan de posh ?)
J’achète (nommez des exemples)
Qu’est-ce que tu as acheté récemment ? [keske tu a ashetee reeseman ?)
Nommez 3 choses | Acheter = kopen | J’achète = ik koop | J’ai acheté = ik heb gekocht
Ça a coûté combien ? [sa a koetee kombjen ?) Combien = hoeveel
Ça a couté = het heeft gekost
Tu as un petit boulot ? [tu a un petie boeloo ?) un petit boulot = een baantje
Je fais du babysitting | je travaille chez.... | je n'ai pas de petit boulot.
Tu fais des économies ? [tu fe dez ekonomie ?] Faire des économies = sparen
Nommez 3 choses Acheter = kopen | J’achète = ik koop | J’ai acheté = ik heb gekocht
Ça a coûté combien ? [sa a koetee kombjen ?) Combien = hoeveel
J’ économise pour = ik spaar voor
Je fais des économie pour = ik spaar voor

Slide 27 - Tekstslide

Phrases –clés | Questions: parles avec ton voisin, ta voisine ( maak gebruik van de vraag om antwoord te geven in hele zinnen )
Hier moet je een tekst kunnen schrijven over zakgeld, hoeveel je krijgt, wat je ermee doet, of je spaart, wat je onlangs hebt geschreven, of je een bijbaantje hebt.

TIP: phrases-clé leren
G Écrire
Répondez aux questions dans le forum, 40 mots 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies