Hoofdstuk 2B - vragen leerlingen

Economie
Hoofdstuk 2
Vragen voor en door leerlingen.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Economie
Hoofdstuk 2
Vragen voor en door leerlingen.

Slide 1 - Tekstslide

Waar staan de betekenissen van de staven?
A
in de legenda
B
in de titel
C
in of bij de staven
D
in de schaalverdeling

Slide 2 - Quizvraag

paragraaf 6
staafdiagrammen:
Welke staven?
Bij een goede vraag is er geen discussie mogelijk.
Bovendien: Alle antwoorden waren goed

Slide 3 - Tekstslide

De betekenis sectoren staat niet in...
A
in de legenda
B
in de titel
C
in of bij de sectoren
D
in de schaalverdeling

Slide 4 - Quizvraag

paragraaf 6
cirkeldiagrammen:
Welke sectoren?
Bij een goede vraag is er geen discussie mogelijk.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is goedkoper?
A
Zelf eten koken
B
Eten bestellen bij een restaurant

Slide 6 - Quizvraag

paragraaf 2
Ging het over eten koken?
Wat was wel belangrijk in paragraaf 2?

Slide 7 - Tekstslide

Aan welke 2 dingen gaf een huishouding het meest geld uit?
A
Voeding
B
Schoonmaakspullen
C
Uniformen

Slide 8 - Quizvraag

Ging het over het bestedingspatroon?
Wat was wel belangrijk in deze paragraaf?

Slide 9 - Tekstslide

Wij moeten allemaal samen kosten betalen voor de vervuiling. Hoe noem je die kosten?

Slide 10 - Open vraag

paragraaf 6
Hoe noem je de kosten die we allemaal betalen voor vervuiling?
Ook hier zouden er andere antwoorden mogelijk kunnen zijn. 
bv afvalstoffenheffing

Slide 11 - Tekstslide

Noem 2 brandstoffen

Slide 12 - Open vraag

paragraaf 5
Ging het over soorten brandstof?
Wat was wel belangrijk?

Slide 13 - Tekstslide

Wat is productie thuis?

Slide 14 - Open vraag

Wat is duurzame productie?

Slide 15 - Open vraag

Hoe noem je het als je geld besteedt aan je bedrijf?

Slide 16 - Open vraag

Wat is een behoefte
A
Wat mensen willen
B
Iets wat je nodig hebt
C
Iets wat je totaal niet wilt

Slide 17 - Quizvraag

Behoefte
Het gemis van iets wat je graag wilt hebben of doen.
Dus ook antwoord B was correct: iets wat je nodig hebt

Slide 18 - Tekstslide

Waar kan afval tot vervuiling leiden?
A
de grond
B
het water
C
de lucht
D
Zowel a, b als c

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn de 3 productiefactoren?

Slide 20 - Open vraag

Kan de natuur leiden tot vervuiling
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Kan de natuur leiden tot vervuiling?
Koeien - uitstoot methaangassen

Slide 22 - Tekstslide

Wat zijn Kapitaalgoederen?
A
goederen die je van je eigen geld moet betalen
B
Goederen waarvoor je geld moet lenen
C
Goederen waarvan een bedrijf de eigenaar is

Slide 23 - Quizvraag

Kapitaalgoederen
Hulpmiddelen bij de productie in bedrijven.

Slide 24 - Tekstslide

Wat word er bedoeld met 'productiefactoren'?

Slide 25 - Open vraag

Bij welke productiefactoren horen de robots?

Slide 26 - Open vraag

Wat zijn behoeften?

Slide 27 - Open vraag

Waarom is het verboden om olie te lozen in het riool?

Slide 28 - Open vraag

Een elektrische auto rijdt op stroom waarom is deze auto milieuvriendelijk in het gebruik?

Slide 29 - Open vraag

Waarom zou een autofabriek de voorkeur aan werken met robots kunnen hebben, boven mensen?

Slide 30 - Open vraag