M7 H1 + H2 deel Herhaalles na de meivakantie

M7 H1 + H2 (deel 1)
Herhaalles
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

M7 H1 + H2 (deel 1)
Herhaalles

Slide 1 - Tekstslide

H1
Bestudeer vooraf H1, 
maak vervolgens de volgende opdrachten...

Slide 2 - Tekstslide

Onder welvaart verstaan we
A
de mate waarin bewoners van een land in hun behoeften kunnen voorzien
B
de situatie waarin ondernemingen de goederen maken die mensen willen kopen
C
de situatie waarin de armoede de wereld uit is
D
de situatie waarin iedereen een hoog inkomen heeft

Slide 3 - Quizvraag

Met welk kenmerk meet je welvaart het allerbest?
A
BBP
B
BBP per hoofd
C
BRP
D
Aantal gebruiksgoederen per 1000 inwoners

Slide 4 - Quizvraag

Productie ondernemingen = 930
Afschrijvingen ondernemingen en overheid = 125
ambtenarensalarissen = 300
Totaal intermediair verbruik = 620
A
Bruto binnenlands product = 930
B
Bruto binnenlands product = 1.230
C
Netto binnenlands product = 1.105
D
Netto binnenlands product = 485

Slide 5 - Quizvraag

Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen.
De prijzen zijn
timer
0:30000
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven
D
kun je niets over zeggen

Slide 6 - Quizvraag

Het NBI staat voor
A
Netto buitenlands inkomen
B
Netto binnenlands inkomen

Slide 7 - Quizvraag

Primair inkomen is
A
besteedbaar inkomen
B
inkomen na belastingaftrek
C
inkomen wat je haalt uit productiefactoren
D
loon, rente, pacht, huur, winst en uitkering

Slide 8 - Quizvraag

Het verschil tussen BNP en NNP heeft betrekking op:
A
primaire inkomens uit het buitenland
B
Afschrijvingen van ondernemingen en overheid
C
het intermediair verbruik
D
het aandeel van de lonen in het nationaal inkomen

Slide 9 - Quizvraag

Een timmerbedrijf heeft een jaaromzet van € 4.750.000. Aan grondstoffen en materialen is € 1.200.000 betaald. De jaarlijkse energierekening bedraagt € 350.000 en aan een transportonderneming wordt jaarlijks € 250.000 betaald. Verder betaalt de onderneming jaarlijks € 1.650.000 aan lonen voor de werknemers en € 75.000 aan rente. Hoeveel bedraagt de toegevoegde waarde?
A
€ 2.950.000
B
€ 1.225.000
C
€ 2.875.000
D
€ 1.800.000

Slide 10 - Quizvraag

Een timmerbedrijf heeft een jaaromzet van € 4.750.000. Aan grondstoffen en materialen is € 1.200.000 betaald. De jaarlijkse energierekening bedraagt € 350.000 en aan een transportonderneming wordt jaarlijks € 250.000 betaald. Verder betaalt de onderneming jaarlijks € 1.650.000 aan lonen voor de werknemers en € 75.000 aan rente. Hoeveel bedraagt de beloning voor de productiefactoren (het primaire inkomen)?
A
€ 2.950.000
B
€ 1.225.000
C
€ 2.875.000
D
€ 1.800.000

Slide 11 - Quizvraag

Ik heb de volgende
vragen over H1:

Slide 12 - Woordweb

H2 (deel 1)
Bestudeer vooraf H2 paragraaf 1 en 2,
maak vervolgens de volgende opdrachten...

Slide 13 - Tekstslide

In de economische kringloop krijgen de gezinnen geld binnen door:
A
Y
B
I
C
E
D
M

Slide 14 - Quizvraag

In de economische kringloop geven gezinnen geld uit aan:
A
Consumptie, belasting en sparen
B
Consumptie en belasting
C
Consumptie, sparen en investeren
D
Consumptie, export en import

Slide 15 - Quizvraag

De vergelijking voor gezinnen luidt:
Y = C + B + S
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

In de economische kringloop staat het symbool I voor de:
A
Import
B
Indirecte belastingen
C
Vervangings- investeringen
D
Uitbreidings- investeringen

Slide 17 - Quizvraag

Het saldo O-B stelt voor:
A
Nationaal spaarsaldo
B
Financieringstekort

Slide 18 - Quizvraag

Het saldo E-M stelt voor:
A
Overheidssaldo
B
Uitvoersaldo
C
Particulier spaarsaldo
D
Nationaal spaarsaldo

Slide 19 - Quizvraag

B
C
E
Bedrijven
Overheid
Gezinnen

Slide 20 - Sleepvraag

17.20
Het verschil tussen NBP en Y heeft betrekking op
A
de afschrijvingen van ondernemingen en overheid
B
het intermediair verbruik
C
grensoverschrijdende beloningen voor productiefactoren
D
de toegevoegde waarde min het intermediair verbruik

Slide 21 - Quizvraag

Op welke drie manieren kun je het bbp uitrekenen?

Slide 22 - Open vraag

Ik heb de volgende
vragen m.b.t. H2 deel 1

Slide 23 - Woordweb