Uiteenzetting Les 3: Voorbereiding/tekststructuren

timer
10:00
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Tekststructuren

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht
  • Uiteenzettingen (achtergrond) zijn er in verschillende vormen en maten.
  • Zo heb je achtergrondartikelen, maar ook nieuwsitems die achtergrond geven. 
  • Ze geven dan antwoord op de vraag hoe is het ontstaan, waarom is het ontstaan en wat zijn de gevolgen.
  • We kijken straks naar een nieuwsitem (achtergrond) Geef daarna antwoord op de vragen.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Hoe zijn de pokémonkaarten van Van Gogh ontstaan.

Slide 5 - Open vraag

Waarom zijn de kaartjes zo populair?

Slide 6 - Open vraag

Wat gebeurt er met de pokémonkaarten?
Behaalt het museum hiermee zijn doel?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

1. Verschijnsel-verklaringsstructuur
Verklaringsstructuur. Hierbij geef je in de inleiding een verschijnsel. In het middenstuk geef je kenmerken, voorbeelden, oorzaken en effecten. In het slot geef je een samenvatting en een mogelijke toekomstverwachting.

Inleiding       Noemen verschijnsel

Kern               Kenmerken
                         Oorzaken
                         Gevolgen 

Slot                Samenvatting en verschijnsel in toekomst

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
  • Denk bijvoorbeeld aan het noorderlicht. In de inleiding kondig je het onderwerp aan en maak je de lezer nieuwsgierig.

  • In het middenstuk leg je dan uit hoe het noorderlicht kan ontstaan en noem je interessante kenmerken, zoals hoe vaak het voorkomt. 

  • In het slot geef je een samenvatting van het reeds vermelde, en vermijd je al gebruikte formuleringen. Je zou ook aandacht kunnen besteden aan de toekomst door te vermelden of het noorderlicht ook in de toekomst zal blijven voorkomen.

Slide 11 - Tekstslide

2. Vraag-antwoord structuur
Vraag-antwoord structuur. Hierbij geef je in de inleiding een vraag en in het middenstuk de antwoorden. In het slot geef je een conclusie of samenvatting.

Inleiding       Hoofdvraag stellen

Kern               Antwoord deelvraag 1
                         Antwoord deelvraag 2
                         Antwoord deelvraag 3

Slot                Samenvatting/conclusie + antwoord op hoofdvraag  
                        uit inleiding

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
  • Bij deze structuur kun je in de inleiding als vraag bijvoorbeeld denken aan 'waarom rust er nog steeds een taboe op homoseksualiteit?'. In de inleiding kondig je het onderwerp aan en maak je de lezer nieuwsgierig.
  • In het middenstuk kun je deze vraag uitwerken door het te hebben over reacties op homoseksualiteit en wat er kan gebeuren als er openlijk over gesproken wordt (dit wordt immers niet gedaan als er een taboe op rust). 
  • In het slot geef je als conclusie bijvoorbeeld dat er een groot taboe op homoseksualiteit rust door mogelijke agressieve reacties.

Slide 13 - Tekstslide

3. Probleem-oplossingsstructuur
Probleem-oplossing structuur. Hierbij geef je in de inleiding een probleem. In het middenstuk leg je vervolgens uit waarom dat een probleem is en geef je de oorzaken en gevolgen. In het slot geef je de oplossing.

Inleiding      Probleem introduceren

Kern              Waarom is het een probleem
                        Oorzaak
                        Gevolg

Slot                Mogelijke oplossingen

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld
  • Als probleem zou je bijvoorbeeld het telefoonverbod op scholen kunnen kiezen. Dit onderwerp introduceer je dan in de inleiding.

  • In het middenstuk leg je uit waarom dit een probleem is: leg bijvoorbeeld uit waarom telefoongebruik op school is ontstaan, waarom en voor wie dit een probleem is en wat de gevolgen zijn. Ook kun je de rol van de overheid benoemen.

  • In het slot kun je mogelijke oplossingen aandragen.

Slide 15 - Tekstslide

4. Vroeger-nu-toekomst
Verleden, heden, toekomst structuur. Hierbij introduceer je het onderwerp in de inleiding. In het middenstuk noem je hoe het vroeger, nu en in de toekomst zal zijn. In het slot geef je de conclusie.

Inleiding     Onderwerp aankondigen

Kern              Vroeger
                       Nu
                       Toekomst
 
Slot               Conclusie

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld
  • Je kunt bijvoorbeeld in de inleiding voor het onderwerp klimaatverandering het leefgebied van ijsberen beïnvloed kiezen en deze introduceren in de inleiding. 

  • In het middenstuk leg je vervolgens uit hoe het vroeger was, hoe het nu is en wat ons mogelijk in de toekomst staat te wachten op dit gebied. 

  • In het slot geef je een conclusie, bijvoorbeeld dat we nu moeten ingrijpen om klimaatverandering tegen te gaan.

Slide 17 - Tekstslide

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

Ontstaan van een regenboog

A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 18 - Quizvraag

In wat voor tekststructuur vinden we in het middenstuk:

kenmerken, oorzaken en gevolgen?
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 19 - Quizvraag

Bij welke tekststructuur kun je deze vraag stellen:
"Wat zijn de gevolgen?"
A
vroeger-nu-toekomst
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing

Slide 20 - Quizvraag

Welke tekststructuur past het beste bij het volgende onderwerp?

Gameverslaving bij jongeren
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 21 - Quizvraag

Aan de slag!
Open les 3 in LessonUp.
Maak slide 23 t/m 37.


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Link

De titel van deze tekst is 'Frankrijk noemt negentien regio's 'rode zone', mogelijk strenger reisadvies'

Welke tekststructuur kun je verwachten?
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 24 - Quizvraag

De vaste tekststructuur voor probleem-oplossing is:
Inleiding 1. Probleem introduceren
Kern 2. Waarom is het een probleem
3. Oorzaak
4. Gevolg
Slot 5. Mogelijke oplossingen
Vul 1 t/m 5 in voor deze tekst

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Link

De titel van deze tekst is 'Zo kwam de sleurhut naar Nederland'

Welke tekststructuur kun je verwachten?
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 27 - Quizvraag

Bekijk de tekst 'Wat gebeurt er in je hoofd bij migraine?'

Hoe leidt de schrijver de tekst in?
A
Een of meerdere vragen stellen
B
Anekdote (kort, bijzonder of grappig verhaaltje)
C
Onderwerp aankondigen
D
De aanleiding voor het schrijven noemen

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Link

De titel van deze tekst is 'Kun je regenwater drinken?'

Welke tekststructuur kun je verwachten?
A
verschijnsel-en-verklaringstructuur
B
vraag-antwoord structuur
C
probleem-oplossing
D
vroeger-nu-toekomst

Slide 30 - Quizvraag

Bekijk de tekst 'Kun je regenwater drinken?'

Welke deelonderwerpen komen aan bod?

Slide 31 - Open vraag

Bekijk de tekst 'Kun je regenwater drinken?'

Wat is, na het lezen van deze tekst, jouw antwoord op deze vraag?

Slide 32 - Open vraag

Een belangrijk kenmerk van de uiteenzetting is dat deze altijd .... is
A
Interessant
B
Objectief
C
Subjectief
D
Overtuigend

Slide 33 - Quizvraag

Wat ging goed?

Slide 34 - Tekstslide

Ik weet wat een tekststructuur is
Ja
Nee
Een beetje

Slide 35 - Poll

Ik weet welke vier structuren er zijn
Ja
Nee
Een beetje

Slide 36 - Poll