Samenvattende les uiteenzetting

Samenvattende les.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare school

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Samenvattende les.

Slide 1 - Tekstslide

1. Verschijnsel-verklaringsstructuur
Verklaringsstructuur. Hierbij geef je in de inleiding een verschijnsel. In het middenstuk geef je kenmerken, voorbeelden, oorzaken en effecten. In het slot geef je een samenvatting en een mogelijke toekomstverwachting.

Inleiding       Noemen verschijnsel

Kern               Kenmerken
                         Oorzaken
                         Gevolgen 

Slot                Samenvatting en verschijnsel in toekomst

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld
Denk bijvoorbeeld aan het noorderlicht. In het
middenstuk leg je uit hoe het noorderlicht kan
ontstaan en noem je interessante
kenmerken, zoals hoe vaak het voorkomt. 
In het slot geef je een samenvatting van het reeds
vermelde, en vermijd je al gebruikte formuleringen. Je zou ook aandacht kunnen besteden
aan de toekomst door te vermelden of het noorderlicht ook in de toekomst zal blijven
voorkomen.
Vraag
-
antwoord structuur

Slide 3 - Tekstslide

2. Vraag-antwoord structuur
Vraag-antwoord structuur. Hierbij geef je in de inleiding een vraag en in het middenstuk de antwoorden. In het slot geef je een conclusie of samenvatting.

Inleiding       Hoofdvraag stellen

Kern               Antwoord deelvraag 1
                         Antwoord deelvraag 2
                         Antwoord deelvraag 3

Slot                Samenvatting/conclusie + antwoord op hoofdvraag  
                        uit inleiding

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld
Bij deze structuur kun je als vraag bijvoorbeeld denken aan 'waarom rust er nog steeds een taboe op homoseksualiteit?'. In het middenstuk kun je deze vraag uitwerken door het te hebben over reacties op homoseksualiteit en wat er kan gebeuren als er openlijk over gesproken wordt (dit wordt immers niet gedaan als er een taboe op rust). In het slot geef je
als conclusie bijvoorbeeld dat er een groot taboe op homoseksualiteit rust door mogelijke agressieve reacties.

Slide 5 - Tekstslide

3. Probleem-oplossingsstructuur
Probleem-oplossing structuur. Hierbij geef je in de inleiding een probleem. In het middenstuk leg je vervolgens uit waarom dat een probleem is en geef je de oorzaken en gevolgen. In het slot geef je de oplossing.

Inleiding      Probleem introduceren

Kern              Waarom is het een probleem
                        Oorzaak
                        Gevolg

Slot                Mogelijke oplossingen

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Als probleem zou je bijvoorbeeld de te duur wordende AOW uitkeringen kunnen introduceren. In het middenstuk leg je uit waarom dit een probleem is: leg dan bijvoorbeeld
uit dat er simpelweg niet genoeg geld is omdat door de vergrijzing steeds meer mensen een AOW-uitkering nodig hebben en er steeds minder mensen zijn die die uitkeringen betalen. 
In het slot zou je als oplossing een verhoging van de AOW leeftijd kunnen voorleggen

Slide 7 - Tekstslide

4. Vroeger-nu-toekomst
Verleden, heden, toekomst structuur. Hierbij introduceer je het onderwerp in de inleiding. In het middenstuk noem je hoe het vroeger, nu en in de toekomst zal zijn. In het slot geef je de conclusie.

Inleiding     Onderwerp aankondigen

Kern              Vroeger
                       Nu
                       Toekomst
 
Slot               Conclusie

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
Je zou klimaatverandering kunnen introduceren in de inleiding. In de kern leg je uit hoe het vroeger was, hoe het nu is en wat ons mogelijk in de toekomst staat te wachten op dit gebied. In het slot benoem je een conclusie, bijvoorbeeld dat we nu moeten ingrijpen om klimaatverandering tegen te gaan.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Wel of geen bron?
Je hebt geen bron nodig als dingen een duidelijk feit zijn:

"Er zijn vluchtelingen in Nederland."

Je hebt wel een bron nodig als je bijvoorbeeld een uitspraak van iemand anders aanhaalt:

"De politieke partij D66 vindt dat we meer vluchtelingen naar Nederland moeten halen"

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Wat moet je weten van een bron
Wil je deze bron kunnen gebruiken moet je een paar dingen kunnen opschrijven:

  1. Wie is de schrijver van het stuk
  2. Wat is de titel
  3. Uit welk tijdschrift, krant of van welke site heb je deze informatie
  4. Wat is de datum waarop de bron is gepubliceerd. (geschreven)

Slide 28 - Tekstslide