In deze les zitten 40 slides, met tekstslides.
Het ontstaan en veranderen van levensvormen in de loop van zeer lange tijd.
Grondlegger van theorie: Lamarck: geleidelijke ontwikkeling.
Verder ontwikkeld door Charles Darwin in 1859.
1. Er zijn genetische verschillen aanwezig tussen organismen van een soort: door geslachtelijke voortplanting en mutaties.
2. Natuurlijke selectie (survival of the fittest): één vorm heeft meer kans om zich voort te planten en de genen door te geven.
3. Worden de verschillen te groot, dan ontstaan nieuwe soorten.
Twee organismen horen tot één soort als zij onderling vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen (niet in een laboratorium).
Gebeurt uitwisseling van genen: dezelfde populatie. Er vindt 'gene flow' plaats.
Van één soort zijn meerdere populaties.
- Toegepast om allelfrequenties te berekenen.
Uitgangsgedachte: gen met twee allelen: allel A en allel a.
Allel A: frequentie p, allel a: frequentie q (afspraak).
Een organisme heeft óf allel A, óf allel a, dus p + q=1.
Kruising Aa x Aa levert in de F1: 1x AA, 2xAa, 1xaa, kans erop is dus p2, 2pq, q2. Dit zijn alle opties dus kans op deze combi=1, dus p2+2pq+q2=1.
Er zijn twee manieren van ouderdomsbepaling:
14C wordt met een bepaalde hoeveelheid ingebouwd. Na 5600 jaar is de helft vervallen. Meten is dus weten!