Revision questions and negations

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

TODAY'S AIM

*How to make questions and negatives in the simple present tense. (= o.t.t.)

Slide 2 - Tekstslide

VERGELIJK NE -EN - vragen
Jij bent ziek - Ben jij ziek?                           You are ill. - Are you ill?
Zij eten appels - Eten zij appels?            They eat apples. -  Do they eat apples?
Hij houdt van mij - Houdt hiij van mij?   He loves me. - Does he love me?

WAT VALT JE OP?

Slide 3 - Tekstslide

VERGELIJK NE -EN - ontkenningen
Jij bent ziek - Jij bent niet ziek.                        You are ill - You aren't ill. (are not)
Zij eten. - Zij eten niet.                                          They eat. - They don't eat.
Hij houdt van mij - Hij houdt niet van mij.    He loves me. - He doesn't love me.

                                                                    WAT VALT JE OP?

Slide 4 - Tekstslide

Vragen en ontkenningen maken met het werkwoord 'to be'
Staat er een vorm van to be (am/is/are) in de zin? Dan kun je vragen en ontkenningen maken net als in het Nederlands!     Vb: You are happy.—>  Are you happy?
He is late.          —>  He is not late. / He isn't late.

Slide 5 - Tekstslide

Hetzelfde geldt voor HULPWERKWOORDEN zoals can/could/shall/should/will/would/m.t...
I can play tennis. —> Can I play tennis? 
We must go now. —-> Must we go now?

You should drink more water.—->You shouldn't drink beer.

Slide 6 - Tekstslide

Staat er geen vorm van 'to be' of een (ander) hulpwerkwoord in de zin?


Dan schakel je de hulp in van het hulpwerkwoord Do.
Dit is jouw redder in nood.
Let er wel op dat je bij he/she/it Does gebruikt.
Na Do/ Does altijd het hele ww gebruiken!

Slide 7 - Tekstslide

DO / DOES

Do I walk?
Do you walk?
Does he/she/it walk
Do we walk?
Do you walk?
Do they walk?
DON'T / DOESN'T

I don't walk.
You don't walk.
He/she/it doesn't walk.
We don't walk.
You don't walk.
They don't walk.

Slide 8 - Tekstslide

Have of have got..... beetje tricky

bij bezit of eigenschappen kun je have/have got door elkaar gebruiken.
Maar bij gewoontes gebruik je alleen have.
Bij he/she/it verandert have in has

Vragen en ontkenningen maken gaat verschillend!!
We have got a car.—->We haven't got a car. —->Have we got a car?
Lisa has a twin. —->Lisa doesn't have a twin.—->Does Lisa have a twin?
I have a bath every day kan je NIET vervangen door I have got a bath every day = gewoonte!

Slide 9 - Tekstslide

NU ZIJN JULLIE AAN DE BEURT!

Slide 10 - Tekstslide

Maak deze zin vragend:
My dad is the best!
A
Is my dad the best?
B
Do my dad is the best?
C
Can my dad is the best?
D
Does my dad is the best?

Slide 11 - Quizvraag

_________ she play tennis?
A
Do
B
Does

Slide 12 - Quizvraag

________ these animals eat carrots?
A
Do
B
Does

Slide 13 - Quizvraag

Make a sentence(question) in Present Simple:
......you walk to school?
A
Does
B
Do
C
Has
D
Is

Slide 14 - Quizvraag

Present Simple.
Change this sentence into a question.
They study a lot.
A
Study they a lot?
B
Do they study a lot?
C
Does they study a lot?
D
Is they study a lot?

Slide 15 - Quizvraag

Present Simple.
Change this sentence into a question.
He has blond hair.
A
Does he have blond hair?
B
Has he blond hair?
C
Does he blond hair?
D
Blond hair has he?

Slide 16 - Quizvraag

Present Simple.
Change this sentence into a question.
You have got a sister.
A
You got sister?
B
Sister have you got?
C
Have you got a sister?
D
Do you have got a sister?

Slide 17 - Quizvraag

Maak vragend (hoofdletter/?)
He is late.

Slide 18 - Open vraag

Maak vragend (hoofdletter/?)
The boys go out.

Slide 19 - Open vraag

Maak vragend (hoofdletters/?)
She can speak German.

Slide 20 - Open vraag

Maak ontkennend:
She is very good at Fortnite.
A
She isn't very good at Fortnite
B
She doesn't be very good at Fortnite.
C
She is not very good at Fortnite.
D
She don't be very good at Fortnite.

Slide 21 - Quizvraag

Maak ontkennend:
The boy eats pizza every day.
A
The boy don't eats pizza every day.
B
The boy doesn't eat pizza every day.
C
The boy don't eat pizza every day.
D
The boy doesn't eats pizza every day.

Slide 22 - Quizvraag

Maak ontkennend:
We play together.

Slide 23 - Open vraag

Maak ontkennend:
Leo speaks French.

Slide 24 - Open vraag

She can sing well.

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Task: Word order

Slide 28 - Tekstslide

Wat is ook de juiste volgorde van een zin in het Engels?

Slide 29 - Tekstslide

Word order: who - does - what - where - when

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in deze zin?
Sasha and Tom play guitar.

Slide 31 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm:
Bente walks to school in the morning.
A
Bente
B
to school
C
walks
D
in the morning

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp:

Isa watches tv in the evening.
A
iza
B
watches
C
tv
D
in the evening

Slide 33 - Quizvraag

De tijdsbepaling staat ...
A
meestal vooraan in de zin
B
altijd vooraan in de zin
C
meestal achteraan in de zin
D
altijd achteraan in de zin

Slide 34 - Quizvraag

Vul de zin aan met:

--> We played basketball ...
A
in school at two o'clock
B
at two o'clock in school

Slide 35 - Quizvraag

Welke volgorde is juist?

--> They are meeting ...
A
at the gym at seven pm.
B
at seven pm at the gym.

Slide 36 - Quizvraag

Wie
Doet
Wat
Waar
Wanneer
I
walk
my dog
in the park
at night 

Slide 37 - Sleepvraag

Put in the right order:

PE lessons / have / per / twice / I / week
A
I have twice per week PE lessons.
B
I have PE lessons per week twice.
C
I have per week twice PE lessons.
D
I have PE lessons twice per week.

Slide 38 - Quizvraag

Put in the right order:
arrived / at Brighton / footballers /
at 5 p.m. / the
A
At Brighton arrived the footballers at 5 p.m.
B
The footballers arrived at 5 p.m. at Brighton.
C
At 5 p.m. arrived the footballers at Brighton.
D
The footballers arrived at Brighton at 5 p.m.

Slide 39 - Quizvraag

What is the right order?
A
We often walk in the forest at night
B
We often walk at night in the forest.

Slide 40 - Quizvraag

Zet in de juiste volgorde:
works - my dad - every day - at the office
(begin met hoofdletter/eindig met punt)

Slide 41 - Open vraag

to the cinema -never - go - you - on Monday
(hoofdletters/punt niet vergeten!)

Slide 42 - Open vraag

They - on time - are - at school - always

Slide 43 - Open vraag

Welk ezelsbruggetje is juist?
A
Wat doet wie wanneer waar
B
Wie doet wat wanneer waar
C
Wie Doet Wat Waar Wanneer
D
Waar doet wie wanneer wat

Slide 44 - Quizvraag

Slide 45 - Link

Slide 46 - Video