RIC,NIC,PIC

Ric, Nic, Pic
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Ric, Nic, Pic

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het basisjaar?
A
2014
B
2015
C
2016
D
2017

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het indexcijfer van 2013?
A
94
B
95
C
96
D
97

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het indexcijfer van 2015?
A
90
B
91
C
92
D
93

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het indexcijfer van 2016?
A
101
B
102
C
103
D
104

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koopkracht is:
A
Hoeveel geld je hebt
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen met het geld dat je hebt
C
Hoeveel spaargeld je hebt

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het inkomen van Ali stijgt is 2020 tov 2019 met 5% gestegen.
De prijzen stijgen in dat jaar met 2,75%.

Bereken op één decimaal met hoeveel procent de koopkracht van Ali is veranderd.
A
102,2
B
102,75
C
+ 2,75%
D
+ 2,2%

Slide 9 - Quizvraag

RIC = NIC : PIC x 100
NIC = +5% = 105,0
PIC = +2,75% = 102,75
RIC = 105 : 102,75 x 100 = 102,2
Dus een stijging van de koopkracht van 2,2% (102,2% - 100% = +2,2%)
Het inkomen van Timon is met 5% gestegen t.o.v. vorig jaar. De prijzen zijn in de zelfde periode met 1,5% gestegen. Hoeveel % is de koopkracht van Timon veranderd? Gestegen of gedaald?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het inkomen van Sander is 3% gedaald t.o.v. vorig jaar, de prijzen zijn in dezelfde periode 1,5% gestegen. Hoeveel % is de koopkracht van Sander gedaald of gestegen?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je inkomen daalt in 2018 van €2.000 naar €1.600
Het consumentenprijsindexcijfer in 2018 laat 103,0 zien.

Wat is de verandering van je koopkracht in procenten ?
A
- 20%
B
+ 80%
C
- 22,3%
D
+ 77,7%

Slide 12 - Quizvraag

RIC = NIC : PIC x 100
NIC = -20% = 80,0
PIC = 103,0
RIC = (80 : 103) x 100 = 77,7
Dus een daling van de koopkracht van 22,3% (100% - 77,7% = 22,3%)
RIC = 101
NIC = 98
Hoeveel is het PIC?
A
PIC = 97,03
B
PIC = 97,03%
C
PIC = 103,06
D
PIC = 103,06%

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste formule om de koopkracht uitgedrukt in het Reële Inkomen Indexcijfer (RiC) uit te rekenen
A
RiC = (PiC / NiC) * 100
B
RiC = (NiC / PiC) * 100
C
RiC = (PiC * NiC) / 100
D
RiC = NiC - PiC + 100

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het juiste indexcijfer?

-0,05% = ...
Afronden op 2 decimalen
A
95,00
B
99,50
C
99,95
D
100,05

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volgens de overheid is de koopkracht in Nederland in 2005 tov 2004 met 5% gedaald.
Achteraf blijkt er een inflatie te zijn geweest van 3%.

Wat is in Nederland de (gemiddelde) procentuele verandering van het inkomen geweest in 2005 tov 2004 ?
A
+ 2,1%
B
- 2,1%
C
+ 2,2%
D
- 2,2%

Slide 16 - Quizvraag

NIC = RIC x PIC : 100
RIC = -5% = 95,0
PIC = +3% = 103,0
NIC = (95 x 103) : 100 = 97,85
Dus een (gemiddelde) daling van het inkomen van 2,2% (97,85% - 100% = -2,15% = -2,2%)
Is in 2017 de koopkracht gestegen of gedaald?
A
Gestegen
B
Gedaald

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

RIC = 101
NIC = 98
Hoeveel is het PIC?
A
PIC = 97,03
B
PIC = 97,03%
C
PIC = 103,06
D
PIC = 103,06%

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is welvaart ? 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welvaart
  Er zijn twee betekenissen :

  • Welvaart in enge zin: welvaart in geld uitdrukken -> wat is je koopkracht.  
  • Welvaart in ruime zin: je koopkracht + behoefte die niet in geld uit te drukken zijn. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe is de welvaart verdeeld ?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BBP en de welvaart
Het BBP per inwoner geeft een idee van de welvaartsverschillen in de wereld

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor stijgt je welvaart NIET?
A
Juiste keuzes maken
B
Stijgende inkomen
C
Gebruik maken van vrije goederen
D
Zelfvoorziening

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is welvaart in enge zin ?
A
hoeveel tijd je hebt
B
hoeveel bezittingen je hebt
C
je koopkracht
D
hoe gelukkig je bent

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welvaart en welzijn 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oorzaken inflatie
  • Loonverhoging
  • Hogere grondstofprijzen zoals olie en graan
  • Meer vraag van consumenten naar goederen of diensten
  • Minder aanbod van producten
  • Hogere belastingen of andere heffingen door de overheid

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten inflatie
Inflatie: als producten duurder worden.

Als producten duurder worden omdat er veel vraag naar die producten is, noem je dat bestedingsinflatie.

Als producten duurder worden omdat het maken van de producten duurder wordt, noem je dat kosteninflatie.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Om het inkomen per inwoner te kunnen berekenen moet het bbp van China gedeeld worden door het aantal inwoners van dat land. China heeft 1,33 miljard inwoners. Je moet dus 3,4 biljoen dollar delen door 1,33 miljard.
A
$ 255,64
B
$ 2.556,39
C
$ 25.563,90
D
$ 255.639

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar geef jij het
meeste geld aan uit?

Slide 29 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Stel: je budget is 20 euro

wat is de prijs van een drankje of eten? noteer in je schrift

ik wil 4 drankjes. hoeveel porties eten kan ik daarna nog kopen? 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

in je schrift heb je deze grafiek nagetekend. verleng de assen (x-as 6,7,8,9,10)
 (y-as 12,14,16,18,20)
Teken nu de nieuwe budgetlijn bij een budget van 30 euro (de prijzen blijven gelijk!)

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de budgetlijn
deze grafiek geeft weer:

alle mogelijk combinaties die iemand met zijn budget/ inkomen kan aanschaffen

NEEM DE GRAFIEK OVER IN JE SCHRIFT



Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het budget wordt verhoogd naar 30 euro. Ik koop 5 drankjes. Hoeveel porties eten kan ik nog kopen?
A
4
B
5
C
6
D
20

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

€ 200 miljoen x 5.000 = ... miljard
miljoen x duizend = miljard
A
1 miljard
B
10 miljard
C
100 miljard
D
1.000 miljard

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1,2% interest in 2002
1,7% interest in 2003
Wat is het procentpunt en het procentuele verschil tussen deze twee jaren?
A
procentpunt verschil: 0,5 procentuele verschil: 41,7%
B
procentpunt verschil: 0,5 procentuele verschil: 70,6%
C
procentpunt verschil: -0,5 procentuele verschil: 41,7%
D
procentpunt verschil: 41,7 procentuele verschil: 29,4%

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

€ 100 miljoen x 8.000 = ... miljard
A
8 miljard
B
80 miljard
C
800 miljard
D
8.000 miljard

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Video

Deze slide heeft geen instructies