Periode 2 - week 2 - Herhaling H.3 Gedicht + H.4 Fictie en Gedicht

   Graag



oortjes  IN
        &
camera  AAN
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

   Graag



oortjes  IN
        &
camera  AAN

Slide 1 - Tekstslide

Woensdag 12 januari 2022

Wat gaan we doen:

  • Aandacht voor: - proeftoets, - toetsweek
  • H.3 + H.4- Beeldspraak en Stijlfiguren 
       (Op Niveau - zie Classroom)
  • Werktijd
  • Huiswerk: schrijfopdracht alle theorie (zie LessonUp)
      

Slide 2 - Tekstslide

Toetsweek - Rooster

Slide 3 - Tekstslide

EIND WEEK 20
Welke stijlfiguren moet je kennen - Overzicht

  • herhaling
  • tautologie
  • pleonasme
  • vooropplaatsing
  • opsomming
  • climax
  • anticlimax
  • parallellisme
  • tegenstelling
  • overdrijving
  • retorische vraag
Klik hier voor het leerstofoverzicht voor tw2 (zie ook Classroom).
Uit: 'Op Niveau'

Slide 4 - Tekstslide

EIND WEEK 20
Welke beeldspraak moet je kennen - Overzicht



  • vergelijking
  • metafoor
  • personificatie
  • metonymia

Klik hier voor het leerstofoverzicht voor tw2 (zie ook Classroom).
Uit: 'Op Niveau'

Slide 5 - Tekstslide


Even erin komen...
Welke soort beeldspraak gebruikt Arjen Lubach in het volgende filmpje heel vaak?
BEELDSPRAAK

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Stijlfiguren: tegenstelling, overdrijving, retorische vraag 
  • Bij een tegenstelling (antithese) worden tegengestelde zaken naast elkaar gezet: arm - rijk, dood - leven. Hoe sterker en aparter de tegenstelling is, hoe krachtiger het effect op de lezer. 

  • Bij een overdrijving (hyperbool) wordt iets sterker of groter gemaakt dan het in werkelijkheid is: 'Ik erger me dood aan hem." 

  • Een retorische vraag is geen vraag maar een mededeling in de vorm van een vraag: "Mogen we die agressie op straat toestaan? 

Slide 8 - Tekstslide

Stijlfiguren: prolepsis, enumeratie, parallellisme


  • prolepsis               vooropplaatsing    
  • enumeratie           opsomming            
          - climax            oplopend               
          - anticlimax      aflopend
  • parallellisme        zinnen hebben
                                   dezelfde structuur   
  • Pizza, dat kan ik elke dag wel op.
  • Ik zag heuvels, bomen, geiten.
  • Ze sprak, riep, nee, schreeuwde het uit!
  • Dat was goed! Het was best oké of
     eigenlijk: niet slecht. Het kon beter.
  • Ze is stom. Ze is gemeen. Ze is niet
     aardig tegen wie dan ook.

Slide 9 - Tekstslide

Test jezelf! 

Een quizje met negen vragen over 
Stijlfiguren

Slide 10 - Tekstslide

Zonder jou had ik het nooit gered. Ik had het in ieder geval veel moeilijker gehad.
A
climax
B
anticlimax
C
tegenstelling (antithese)
D
overdrijving (hyperbool)

Slide 11 - Quizvraag

Ik heb goed geld voor slechte spullen betaald.
A
opsomming (enumeratie)
B
tegenstelling (antithese)
C
vooropplaatsing (prolepsis)
D
herhaling

Slide 12 - Quizvraag

Een leraar zei tegen de klas: 'Denken jullie nu echt dat ik het nog een keer ga uitleggen?'
A
opsomming (enumeratie)
B
overdrijving (hyperbool)
C
vooropplaatsing (prolepsis)
D
retorische vraag

Slide 13 - Quizvraag

Hij rende DE BENEN UIT ZIJN LIJF om de bus te halen.
A
overdrijving (hyperbool)
B
retorische vraag
C
gelijk zinsverloop (parallellisme)

Slide 14 - Quizvraag

Wil je ziek worden?
A
tegenstelling (antithese)
B
retorische vraag
C
overdrijving (hyperbool)
D
tautologie

Slide 15 - Quizvraag

Die foto, ik had die liever niet geplaatst.
A
overdrijving (hyperbool)
B
opsomming (enumeratie)
C
vooropplaatsing (prolepsis)
D
tegenstelling (antithese)

Slide 16 - Quizvraag

Nu is het nog droog, maar straks krijgen we beslist regen.
A
Herhaling
B
Tegenstelling
C
Pleonasme
D
Tautologie

Slide 17 - Quizvraag

We zitten al een eeuwigheid op je te wachten.
A
Tegenstelling
B
Overdrijving
C
Tautologie
D
Pleonasme

Slide 18 - Quizvraag

Hij is altijd en eeuwig te laat.
A
Overdrijving
B
Pleonasme
C
Tautologie
D
Herhaling

Slide 19 - Quizvraag

Creatieve opdracht alle theorie 

Slide 20 - Tekstslide

Verwerk alle stijlfiguren en beeldspraak die we voor de toets moeten kennen in je tekst. 
Geef aan: 
- waar je gebruik maakt van een stijlfiguur of beeldspraak, 
- geef ook aan welke je bedoelt. 
       --> Gebruik het leerstofoverzicht in de Classroom.

Aantal woorden: 200 tot 300 
Inleveren in Classroom tijdens de les        



Beschrijf je leven in coronatijd. Waar houd je je mee bezig? Zijn er verschillen tussen je gewone leven vóór corona en het leven nu? Wat mis je?  Hoe ziet je toekomst eruit? Wat hoop je?

Slide 21 - Tekstslide

Beeldspraak: 
vergelijking, metafoor, personificatie, metonymia

Stijlfiguren: 
herhaling, tautologie, pleonasme
vooropplaatsing, opsomming, climax, anticlimax, parallellisme
tegenstelling, overdrijving, retorische vraag
Creatieve opdracht beeldspraak en stijlfiguren 
zie leerstofoverzicht voor definities

Slide 22 - Tekstslide

Klaar?
Werk dan verder op Cambiumned

Slide 23 - Tekstslide

Oefenen met stijlfiguren en beeldspraak
Ga naar: 

en  kies de stijlfiguren die je beter wil beheersen

Slide 24 - Tekstslide

Filmpje met compleet overzicht van de stijlfiguren 
Handig bij het leren! 

Slide 25 - Tekstslide