Les 5 poëzie: stijlfiguren deel 1

Welkom
Welkom!
De les van vandaag gaat over: 
- Stijlfiguren
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Welkom!
De les van vandaag gaat over: 
- Stijlfiguren

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen: 





- Aan het eind van de les ken je de belangrijkste begrippen rondom stijlfiguren en kun je verschillende stijlfiguren uit gedichten halen. 



Slide 2 - Tekstslide

Stijlfiguren: 

- Middelen om een tekst aantrekkelijk te maken.

Vijftien stuks:
Antithese, climax, anticlimax, eufemisme, repetitio, hyperbool, enumeratie, paradox, pleonasme, retorische vraag, tautologie, understatement, ironie, sarcasme en cynisme

Slide 3 - Tekstslide

Hulpmiddel: categorieën maken
1. Opsomming: climax, anticlimax, enumeratie

2. Herhaling: repetitio, pleonasme, tautologie
3. Tegenstelling: antithese, paradox
4. Bijzonder taalgebruik: eufemisme, hyperbool
5. Humor: retorische vraag, understatement, ironie, sarcasme en cynisme 



Slide 4 - Tekstslide

Categorie 1: opsomming
- Climax 

- Anticlimax 

- Enumeratie 

Slide 5 - Tekstslide

Climax: 
De schrijver werkt toe naar een hoogtepunt. 

- We moeten doorlopen of rennen, nee zelfs sprinten om nog op tijd te komen. 

- Hij werd kwaad, woedend, nee witheet toen hij dat zag. 

Slide 6 - Tekstslide

Anticlimax 
Je begint met het hoogtepunt en zwakt daarna af. 

- Hij woont in een villa of een aardig optrekje, nou ja hij heeft een groot rijtjeshuis gekocht. 

Slide 7 - Tekstslide

Enumeratie: 
Opsomming: bestaande uit minimaal drie delen. 

- Ik haat jou echt met je walgelijke gedrag, je nare stem en je irritante kop. 

Slide 8 - Tekstslide

Welk stijlfiguur?
In het begin brulde hij het uit, maar na vijf minuten huilde hij alleen nog maar om vervolgens na een kwartiertje zo af en toe nog wat na te snikken.
A
Climax
B
Anticlimax
C
Eufemisme
D
Repetitio

Slide 9 - Quizvraag

Welk stijlfiguur
zie je hier?
A
climax
B
herhaling
C
enumeratie
D
anticlimax

Slide 10 - Quizvraag

Welk stijlfiguur?
Hij zei dat hij zichzelf heel succesvol, goed, knap en bescheiden vond.
A
Retorische vraag
B
Repetitio
C
Enumeratie
D
Hyperbool

Slide 11 - Quizvraag

Categorie 2: herhaling
- Repetitio

- Pleonasme 

- Tautologie 

Slide 12 - Tekstslide

Repetitio: 
- Herhaling: het herhalen van een woord of woordgroep. Het woord krijgt extra nadruk hierdoor. 

> Je moet dat toch echt niet niet niet doen. 

> Gisteren was het een goed idee, gisteren wel. 

Slide 13 - Tekstslide

Pleonasme: 
Het hoofdwoord heeft al een bepaalde betekenis en deze herhaal je door een overbodig woord. Stijlfout, maar in poëzie vaak bewust gedaan.

> De ronde cirkel biedt weerstand.

> Het groene gras onderdrukt een zucht. 

Slide 14 - Tekstslide

Tautologie: 
Met twee verschillende woorden hetzelfde zeggen. Je hebt dus synoniemen in de zin.

> Zij liepen rennend en dravend door het bos.

> Maar dat is echter een goed idee.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een tautologie?
A
Hij gaat zeker en vast verliezen vandaag.
B
Hij heeft geen idee wat hij moet doen.
C
Roos is altijd en eeuwig te laat.
D
Hij heeft die ronde bal een schop gegeven.

Slide 16 - Quizvraag

De zwarte kraaien is een voorbeeld van
A
Repetitio
B
Tautologie
C
Allemaal niet
D
Pleonasme

Slide 17 - Quizvraag

Categorie 3: tegenstelling
- Antithese 

- Paradox 

Slide 18 - Tekstslide

Antithese: 
Tegenstelling: twee woorden of zinnen of (delen van) strofen die een tegengestelde betekenis hebben, worden tegenover elkaar geplaatst.



* Het ijs in mij smelt en wordt water.
* In het licht vind ik het donker.
* Met het fijnste herstel van de grofste vernieling (Erwin Mortier) 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Paradox: 
Schijnbare tegensrijdigheid. Lijkt tegen-overgesteld, maar als je langer nadenkt, is dit niet zo.

* We waren steeds op reis en altijd thuis

* Eenzaam maar niet alleen 

Slide 21 - Tekstslide

Welk stijlfiguur?
A
climax
B
anticlimax
C
antithese
D
paradox

Slide 22 - Quizvraag

In welke zin is er sprake van een paradox?
A
's Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.
B
Weinig alcohol kan te veel zijn.
C
Samen zijn is gezellig.
D
Uit dit kleine nestje kwamen genoeg vogels.

Slide 23 - Quizvraag

Nog vragen?

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk deze week: 

Boekje poëzie: 
- Stijlfiguren opdracht 27 t/m 29 uit de reader maken 
    





Slide 25 - Tekstslide

Vraag 29a.
Elk gerucht of geluid is vervelend als je je moet concentreren voor je presentatie.
A
paradox
B
tautologie
C
pleonasme
D
enumeratie

Slide 26 - Quizvraag

Vraag 29b.
Die nieuwe collega is al twee jaar getrouwd, maar nog steeds vrijgezel.
A
paradox
B
tautologie
C
pleonasme
D
antithese

Slide 27 - Quizvraag

Vraag 29d.
Als je bij me weggaat, mag ik dan met je mee?
A
paradox
B
tautologie
C
pleonasme
D
antithese

Slide 28 - Quizvraag

Vraag 29f.
De stilte die volgde, was oorverdovend.
A
paradox
B
tautologie
C
pleonasme
D
antithese

Slide 29 - Quizvraag

Vraag 29h.
Wie zijn kinderen wil vasthouden, moet ze loslaten.
A
paradox
B
tautologie
C
pleonasme
D
antithese

Slide 30 - Quizvraag

Vraag 29i.
Als u overweegt om in te stappen, denk dan eens na over het SNS WereldGarantiePlan: de zekere weg in de onzekere beleggingswereld.
A
paradox
B
enumeratie
C
pleonasme
D
antithese

Slide 31 - Quizvraag

Hoe goed heb je de stof van deze les begrepen?
A
Ik snap het helemaal
B
Ik snap het goed
C
Ik snap het een beetje
D
Ik snap het niet

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Video