taal thema 2

Wat is de afkorting van:
in plaats van
1 / 15
volgende
Slide 1: Open vraag

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat is de afkorting van:
in plaats van

Slide 1 - Open vraag

Wat is het voorzetsel uit deze zin:
'Ze slaan de bal over het net.'
A
Slaan
B
Het
C
Bal
D
Over

Slide 2 - Quizvraag

Vul zo veel mogelijk voorzetsels in
Let op: je kan meerdere keren een antwoord versturen

Slide 3 - Woordweb

Wat is de betekenis van:
d.m.v.
A
door middel van
B
door met proberen
C
door met vaart
D
daar moet van

Slide 4 - Quizvraag

Sleep de afkorting aan de juiste betekenis
per persoon
max

m.v.g.
i.s.m.
p.p.
maximaal 
met vriendelijke groet
in samenwerking met

Slide 5 - Sleepvraag

Schrijf het hele werkwoord op van:
dans

Slide 6 - Open vraag

schrijf de verleden tijd op:
Gisteren (dans) ik bij Sanne.

Slide 7 - Open vraag

Kies het onderwerp in de zin:
'Ik ren de duin op.'
A
Ik
B
duin
C
ren
D
op

Slide 8 - Quizvraag

Vul de persoonsvorm in:
'Wibi en Mo rennen van honk naar honk.'

Slide 9 - Open vraag

Wat is een ander woord voor regelmatig?
A
Altijd
B
Nooit
C
Soms
D
Vaak

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een denksport
A
Dammen
B
Schaken
C
Voetballen
D
Hockeyen

Slide 11 - Quizvraag

Sleep het themawoord naar de juiste betekenis. 
sprinten

sjokken

de aanwijzing

Langzaam lopen. Je tilt je voeten niet op. 
Uitleg hoe je te werk moet gaan.
Hard rennen over een korte afstand 

Slide 12 - Sleepvraag

Schrijf de persoonsvorm op:
'Mijn moeder pakt de nieuwe lamp van boven.'

Slide 13 - Open vraag

Kies het goede voorzetsel:
'In de auto zit ik vaak ... de bestuurdersplaats.'
A
buiten
B
achter
C
onder
D
tijdens

Slide 14 - Quizvraag

Schrijf de verleden tijd op:
'Wij (bewonderen) het mooie standbeeld.'

Slide 15 - Open vraag