Zakelijke e-mail (3)

Zakelijke e-mail
N
E
D
E
R
L
A
N
D
S
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zakelijke e-mail
N
E
D
E
R
L
A
N
D
S

Slide 1 - Tekstslide

Programma van vandaag:
- Terugblik vorige les
- Spelling
- Behandelen theorie zakelijke e-mail + beantwoorden vragen
- Korte pauze
- Schrijfopdracht maken + laten beoordelen

Slide 2 - Tekstslide

Vorige les:
herhaling spelling, waarom?

Slide 3 - Tekstslide

De tegenwoordige tijd
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden, welke?

Om de persoonsvorm goed te kunnen spellen, heb je de ik-vorm van het werkwoord nodig. De ik-vorm is het woord dat in de tegenwoordige tijd achter 'ik' komt te staan:


- Ik maak
- Ik vind 
- Ik loop

Slide 4 - Tekstslide

In de tegenwoordige tijd heeft de persoonsvorm drie vormen. 
Enkelvoud: 
1. ik-vorm - ik werk/leef/word
2. ik-vorm+t - jij/hij/zij/u werkt/leeft/wordt
Meervoud
3. hele werkwoord
wij/jullie/zij werken/leven/worden

Slide 5 - Tekstslide

OEFENEN

Slide 6 - Tekstslide

Om te weten of de persoonsvorm in het enkelvoud of meervoud moet, kijk je naar het onderwerp.

Hoe vind je het onderwerp?
A
Wie/wat + infinitief
B
Wie/waar + onderwerp
C
Wie/wat + persoonsvorm
D
Wie/wanneer + werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

Zoek de persoonsvorm(en):

Ik ga vanmiddag de stad in om lekker te shoppen en daarna zoek ik een goed restaurant. 

Slide 8 - Open vraag

Hoe vervoeg je een werkwoord in de tegenwoordige tijd met jij/zij/hij/het?
A
Met 't ex-fokschaap
B
Door de stam te zoeken
C
ik-vorm + t
D
ik-vorm + en

Slide 9 - Quizvraag


Zij (betalen) nooit de rekening.
A
betaald
B
betaalt
C
betaaldt
D
betaal

Slide 10 - Quizvraag

Hij (ontleden) bloemen in zijn vrije tijd.
A
ontlad
B
ontleed
C
ontleedt
D
ontleet

Slide 11 - Quizvraag

Ik (ontleden) alleen zinnen.
A
ontlad
B
ontleed
C
ontleedt
D
ontleet

Slide 12 - Quizvraag

THEORIE

Slide 13 - Tekstslide

Drie vragen
Voordat je bepaalt welke regels je moet gebruiken voor het spellen van een werkwoord, moet je eerst drie vragen stellen:

1. Is het de PV? Is het antwoord ja, dan ga je verder naar vraag 2.
2. Staat de zin in de tegenwoordige of verleden tijd?
3. Welke vorm moet ik maken? (ik-vorm, hij-vorm, wij-vorm)

Slide 14 - Tekstslide

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD

Het antwoord op vraag 1 is: ja, het is de persoonsvorm.
Het antwoord op vraag 2 is: de zin staat in de verleden tijd.
ik                                     ik-vorm + te/de
hij/zij/jij                         ik-vorm + te/de
      wij                                    ik-vorm + ten/den
Voorbeeld: ik werkte/hij werkten/wij werkten


Slide 15 - Tekstslide

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD

Soms ontstaat er een dubbele -d of een dubbele -t.
Dit ligt aan de letter waarop de ik-vorm eindigt.
werk - werkten 
hechten - hechtte(n)
antwoord - antwoordde(n)
Dit gebeurt alleen bij de PV VT!


Slide 16 - Tekstslide

't Taxikofschip
Kun je bij de persoonsvorm in de verleden tijd niet horen of 
je -te of -de gebruikt?
Gebruik dan 't taxikofschip (of 't ex-kofschip of 't sexy fokschaap)
Is het mixte of mixde?
De stam van mixen eindigt op een 'x', die zit in 't taxikofschip, dus dan gebruik je 'te': mixte.


Slide 17 - Tekstslide

OEFENEN

Slide 18 - Tekstslide

Het (gebeuren) regelmatig dat je fouten maakte in werkwoordspelling.
A
gebeurde
B
gebeurdde
C
gebeurte
D
gebeure

Slide 19 - Quizvraag

Het (betekenen) weinig voor je.
A
betekend
B
betekendde
C
betekendte
D
betekende

Slide 20 - Quizvraag

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."
A
landte.
B
landde.
C
lande.
D
landen.

Slide 21 - Quizvraag

(Klappen) jullie voor alle landen?
A
Klapten
B
Klapden
C
Klappten
D
Klapdden

Slide 22 - Quizvraag

(Lopen) je moeder veel?
A
Loopte
B
Loopde
C
Liep
D
Looptte

Slide 23 - Quizvraag

VOORTGANG

Slide 24 - Tekstslide


Geef aan wat voor jou van toepassing is:
A
Ik vind het nog moeilijk.
B
Ik vind het nog een beetje moeilijk.
C
Ik snap het bijna.
D
Ik snap het.

Slide 25 - Quizvraag

Vragen?

Slide 26 - Tekstslide

DEEL 2

Slide 27 - Tekstslide


Lesdoel

Aan het einde van les kun je een zakelijke 
e-mail schrijven.

Slide 28 - Tekstslide

THEORIE

Slide 29 - Tekstslide


Het schrijven van een zakelijke e-mail


WAT WETEN JULLIE NOG?

Slide 30 - Tekstslide

De opmaak
  • Vul de onderwerpsregel in  (kort en bondig)

  • Aanhef
  • Inleidende zin
  • Alinea 1
  • Alinea 2
  • Afsluitende zin
  • Slotformule
  • Naam

Slide 31 - Tekstslide

VRAGEN

Slide 32 - Tekstslide

Met welk woord begint de aanhef van een zakelijke e-mail traditioneel?
A
Beste
B
Geachte
C
Hallo
D
Beste of Geachte

Slide 33 - Quizvraag

Je schrijft een zakelijke e-mail aan Lars Wouters, voor jou een onbekende. Welke aanhef gebruik je?
A
Geachte meneer Wouters,
B
Geachte Lars Wouters,
C
Geachte heer,
D
Geachte heer Wouters,

Slide 34 - Quizvraag

Je schrijft de zakelijke e-mail aan de klantenservice van de Hema. Welke aanhef gebruik je?
A
Geachte klantenservice,
B
Geachte Hema,
C
Geachte heer/mevrouw,
D
Geachte medewerker,

Slide 35 - Quizvraag

VERVOLG THEORIE

Slide 36 - Tekstslide

Hoofdletters
  • Namen schrijf je met hoofdletters
  • Namen van steden, landen, merken: met hoofdletters.
  • Ook een straatnaam begint met een hoofdletter.



Slide 37 - Tekstslide

Gebruik leestekens!
  • Als je een lange zin schrijft, gebruik leestekens. De tekst is dan beter te lezen.

  • Als je een vraag stelt, zet er het leesteken '?' achter.

  • Vergeet de punten niet, aan het einde van een zin.



Slide 38 - Tekstslide

Schrijfwijze van namen in de aanhef


Geachte mevrouw Sluis,

Geachte heer Wagemakers,

Geachte heer Van 't Lam,

Slide 39 - Tekstslide

De inleidende zin
  • In de inleidende zin vertel je altijd waarom je de e-mail schrijft.
  • Als in de opdracht staat dat je jezelf moet voorstellen, dan doe je dat ook in de inleidende zin.

Slide 40 - Tekstslide

Het middenstuk
  • Je zakelijke e-mail bestaat altijd uit minimaal twee alinea's in het middenstuk. 
  • In deze alinea's beschrijf je de meeste punten uit de opdracht. 
  • Maak gebruik van de situatiebeschrijving om de verplichte punten te verwerken. 
  • Staat de info niet in de situatieomschrijving? Bedenk het dan zelf. 
  • Beschrijf deze punten kort en bondig. 
  • Gebruik makkelijke taal! Zo voorkom je spelfouten.

Slide 41 - Tekstslide

Afsluitende zin
In de afsluitende zin sluit je de e-mail netjes af:
  • Ik hoop spoedig van u te horen.
  • Ik ontvang graag snel een reactie.
  • Ik vraag u om binnen twee weken te reageren.

Slide 42 - Tekstslide

Slotformule en naam
Gebruik één van de twee slotformules:
  • Met vriendelijke groet,
  • Hoogachtend,
Soms staat in de opdracht welke slotformule je kunt gebruiken.

Sluit af met je voor- en achternaam.

Slide 43 - Tekstslide

Voorbeeld....
V
O
O
R
B
E
E
L
D

Slide 44 - Tekstslide

PAUZE

Slide 45 - Tekstslide

DEEL 2

Slide 46 - Tekstslide

Schrijfopdracht zakelijke mail
Stuur een mail aan de directeur van de organisatie waar je stage loopt, met twee verbeterpunten voor de organisatie. 

-Welk onderwerp?
-Aan wie?
-Welke dingen moeten in de mail staan?
-Denk aan aanhef, inleiding, kern, slot en afsluiting


Slide 47 - Tekstslide

Klaar?
Wissel je tekst met je buurman of buurvrouw en controleer elkaars werk.

Ik loop langs voor feedback.


Slide 48 - Tekstslide

Vragen?

Slide 49 - Tekstslide


Volgende week:

De volgende les gaan we verder toewerken naar het examen Schrijven.

Slide 50 - Tekstslide