Oefenexamen – groepsopdracht
Opdracht 29 en 30 - Opdracht 34 - Opdracht 38
A. Maak met een groepje van drie de opdracht(en), zorg dat je kunt uitleggen waarom dit het antwoord is
B. Nieuwe groepjes – bespreek de vier opdrachten met elkaar: wat moet je doen en wat is het antwoord