§4.1 Hoe maak je dat?

§4.1  Hoe maak je dat?






Woensdag 6 januari 2021
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

§4.1  Hoe maak je dat?






Woensdag 6 januari 2021

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 
1. Je weet wat produceren is.
2. Je weet hoe bedrijven in de bedrijfskolom zorgen voor toegevoegde waarde.
3. Je weet wat productiekosten zijn.
4. Je kunt berekeningen maken met de kostprijs per product. 
5. Je weet welke productiesectoren er zijn.
 

Slide 2 - Tekstslide

Productie
- Goederen
- Diensten

Slide 3 - Tekstslide

Produceren
- Het maken van goederen en het leveren van diensten.
- Productiefasen:
        - Fase 1: Grondstoffen uit de natuur.
        - Fase 2: Verwerking tot een product.

- Productieketen

Slide 4 - Tekstslide

Juist of onjuist?
Stelling 1: Productie bestaat uit goederen en diensten.
Stelling 2: Het verwerken van cacaobonen tot cacaopoeder hoort niet thuis in de productieketen.

A
Alleen stelling 1 is juist.
B
Alleen stelling 2 is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.

Slide 5 - Quizvraag

Steeds iets meer waard
- Bedrijfskolom
- Alleen onderdelen die iets toevoegen!
    -> Toegevoegde waarde

Slide 6 - Tekstslide

Hoort de consument bij de productieketen?

Slide 7 - Tekstslide

Toegevoegde waarde = €0,55
Toegevoegde waarde = €0,20
Toegevoegde waarde = €0,25
Toegevoegde waarde = €0,65

Slide 8 - Tekstslide

Het maken van chips gebeurt in fasen. Zet de nummers van de volgende productiefasen in de juiste volgorde. 
1. De aardappelen worden geschild
2. De chips krijgen een smaakje.
3. De chips worden ingepakt.
4. De aardappelen worden geoogst.
5. De plakjes aardappel worden gebakken.
6. De aardappelen worden gesneden.

timer
1:30

Slide 9 - Tekstslide

Ze de juiste volgorde in het antwoordveld. Zet de getallen op een rij en na elk getal een spatie ertussen.

Slide 10 - Open vraag

Produceren kost geld
- Kosten voor een bakker kunnen zijn:
       - Ingrediënten 
       - Huur pand
       - Kosten personeel
       - Energiekosten
       
= Productiekosten


Slide 11 - Tekstslide

timer
2:00
Bereken de totale productiekosten die Tim in een maand heeft.

Slide 12 - Tekstslide

Kostprijs per product
- Alle productiekosten
- Aantal producten (.. per product)

Dus bij Tim de koerier... -> €789 : 500 pakketten =    -> €1,58 per product

Slide 13 - Tekstslide

Voor een goededoelenactie op school heb je 350 koekjes gebakken. Om de koekjes te kunnen maken heb je € 42 uitgegeven. Bereken de kosten per koekje. (Geen € nodig)

Slide 14 - Open vraag

Aan de slag met 4.1
Opdracht 1 t/m 14





Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen. 
 1. Je weet wat produceren is.
 2. Je weet hoe bedrijven in de bedrijfskolom zorgen voor toegevoegde          waarde.
 3. Je weet wat productiekosten zijn.
 4. Je kunt berekeningen maken met de kostprijs per product. (R1 t/m 6)
 5. Je weet welke productiesectoren er zijn.
 

Slide 16 - Tekstslide