Chapter 3; Future + adjective vs Adverbs

welcome! Today: Grammar
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

welcome! Today: Grammar

Slide 1 - Tekstslide

The plan
- Adjectives Vs Adverbs.

- Future; Will, to be going to, present simple.

Slide 2 - Tekstslide

Goal
Aan het eind van de les kan ik:

- de 4(5) vormen van de toekomst noemen.

Slide 3 - Tekstslide

Wat doet een adverb?

Slide 4 - Open vraag

Wat doet een adjective?

Slide 5 - Open vraag

Wat zet je achter een adjective als je er een adverb van maakt?

Slide 6 - Open vraag

Wat zet je achter een adjective die eindigt op -ic als je er een adverb van maakt?

Slide 7 - Open vraag

Wat zet je achter een adjective die eindigt op: ,medeklinker +y, als je er een adverb van maakt?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Maak hier een adverb van:
beautiful

Slide 10 - Open vraag

Maak hier een adverb van:
usual

Slide 11 - Open vraag

Maak hier een adverb van:
cautious

Slide 12 - Open vraag

Adjective or adverb?
You can__________ open this tin. (easy)

Slide 13 - Open vraag

Finish the sentence using an adjective or adverb:
Mandy is a _______ girl. (pretty)

Slide 14 - Open vraag

Fill in the adjective or adverb:
John doesn't drive __________ (careful) enough.

Slide 15 - Open vraag

Adjective or adverb?
My mom drives__________ . (careful)

Slide 16 - Open vraag

Future present simple

  • tijden volgens een vast schema:
  • dienstregeling
  • rooster
  • reisschema

Slide 17 - Tekstslide

Future Simple
Vorm
Gebruik
Example:
Infinitief + (s)
Vaststaande gebeurtenissen in de toekomst die onderdeel zijn van een dienstregeling, rooster, of ander schema. 
The train arrives at six o'clock.

Does the supermarket close at 6 o'clock?

Our next class starts in twelve minutes.
Future: Present Simple

Slide 18 - Tekstslide

Future = to be going to
     voorspellingen waar je bewijs
     voor hebt.  
     Je bent van plan om iets te 
     gaan doen
1
2

Slide 19 - Tekstslide

Future Simple
Vorm
Gebruik
Example:
To be + (not) going to + hele werkwoord
Iets (niet) van plan zijn.
'
Ronan is going to visit his grandparents next week.
To be (not) + Onderwerp +  going to + hele werkwoord? 
Voorspelling met bewijs
Look at those dark clouds. It is going to rain.
Future: to be going to
In het Nederlands gebruiken wij vaak 'gaan'

Slide 20 - Tekstslide

Future (to be going to)
form of to be
going to
infinitive
Positive
I
am
going to
call
you later this week
She
is
going to
visit
family in England
We
are
going to
go out
for dinner
Negative
I
am
not going to
invite
a lot of people to my party.
They
are
not going to
buy
souvenirs for everyone

Slide 21 - Tekstslide

Future = Will
* gebruik je voor voorspellingen
* voor beloftes 
* als je aanbiedt om iets te doen

Slide 22 - Tekstslide

2. Future: will & shall

Slide 23 - Tekstslide

Future: Present continuous
  1. afspraken
  2. tijd en plaats staan al vast

Slide 24 - Tekstslide

Future Simple
Vorm
Gebruik
Example:
to be (not) + infinitief + ing
Afspraken in de nabije toekomst waarvan tijd en/of plaats al vaststaat. 
I am visiting the dentist after school.

He isn't running a marathon this weekend.

I am celebrating my birthday tomorrow.
Future: Present Continuous

Slide 25 - Tekstslide

Future tense: Will

Wanneer gebruiken?
A
Gebruik bij tijden (klok)
B
Gebruik bij afspraken met vaste tijd/plaats
C
Gebruik bij plannen of voorspelling met bewijs
D
Gebruik bij beloftes of voorspelling zonder bewijs

Slide 26 - Quizvraag

Future: bij een voorspelling zonder bewijs, gebruik je...
A
present simple
B
will+hele ww
C
is/am/are going to + hele ww
D
present continuous

Slide 27 - Quizvraag

Fill in the future tense with the present simple, to be going to or will / shall.

How do you feel about it? Please let me know! I’m sure we all (10) __________________________ (have) a nice day out!
A
will have
B
are going to have
C
shall have

Slide 28 - Quizvraag

Fill in the future tense with the present simple, to be going to or will / shall.

I’m worried the children (8) _____________________ (get) restless if we drive through the night.
A
will get
B
shall get
C
are going to get

Slide 29 - Quizvraag

Fill in the future tense with the present simple, to be going to or will / shall.

The bus (2) ___________________ (arrive) at 7am.
A
will arrive
B
is going to arrive
C
shall arrive
D
arrives

Slide 30 - Quizvraag

Fill in the correct future form:
Our train .....(leave) at ten A.M.

Slide 31 - Open vraag

The future: Fill in the correct future tense form.
Paul's sister ..... (have) a baby, she is pregnant.

Slide 32 - Open vraag

Fill in the correct form of the future tense

On Sunday at 8 o'clock I [ ... ] my friend. (to meet)

Slide 33 - Open vraag

Fill in the correct form of the future tense

Wait! I [ ... ] you to the station. (to drive)

Slide 34 - Open vraag

Fill in the correct form of the future tense

Look at the clouds - it [ ... ] in a few minutes. (to rain)

Slide 35 - Open vraag

Fill in the correct future tense form.
I ....
(be) there by four o'clock I promise.

Slide 36 - Open vraag

Future tenses:
Wanneer gebruik je 'to be going to'?
A
Als je van plan bent iets te doen.
B
Als iets volgens vaste tijden verloopt.
C
In een vraagzin vooraan.

Slide 37 - Quizvraag

Homework
Goodluck during Testweek! 

Slide 38 - Tekstslide