Woordsoorten H.3-mavo1

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je wat (stoffelijk) bijvoeglijke naamwoorden zijn en kun je ( stoff.) bijv. nw en bijv.nw van werkwoorden herkennen.


1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je wat (stoffelijk) bijvoeglijke naamwoorden zijn en kun je ( stoff.) bijv. nw en bijv.nw van werkwoorden herkennen.


Slide 1 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord=
 is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. Bijvoorbeeld: dochter, bloemist, zeehond, tulp, telefoon, dorp, liefde. Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord: Tim, Schuurmans, Donar, Nijmegen, Rijn. –   Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (vriend – vrienden). –  Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (vriend – vriendje). –   Je kunt er vaak de, het of een voor zetten (de vriend, een vriend; het paard, een paard).
 

Slide 2 - Tekstslide



Voorbeelden van werkwoorden zijn?

1-eten

2-vindt

3-kleurt

4-zakten

5-hebben

6-doden

7-gemaakt

8-klopte

Slide 3 - Tekstslide












Splitbare werkwoorden zijn?

opeten

doorzakken

aankloppen

Slide 4 - Tekstslide

Lidwoorden=
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een (spreek uit als ‘un’). Een lidwoord (lw) hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: het (lw) boek (zn) – een (lw) boek (zn) de (lw) televisie (zn) – een (lw) televisie (zn) Soms staan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden: een (lw) bijzonder spannend boek (zn)
onbep.+ bep. lw=?
Er zijn bepaalde en onbepaalde lidwoorden. De woorden de en het zijn bepaald lidwoord (blw), een noem je onbepaald lidwoord (olw). Voorbeelden: het (blw) kind, de (blw) taart; een (olw) taart

Slide 5 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Je zegt bijvoorbeeld: Wat een spannende film!


Het bijvoeglijk naamwoord spannende vertelt iets over het zelfstandig naamwoord film.

 Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welke stof iets gemaakt is: een zilveren armband, een nylon jack.

Slide 6 - Tekstslide

Zo vind je een bijvoeglijk naamwoord: 

 

  • Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal vóór het zelfstandig naamwoord: een duur computerspel (zn); oude, waardevolle schilderijen (zn). Soms staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord: Het computerspel is duur. De schilderijen zijn oud en waardevol.  
  •  Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met een -e): sterk → sterke; droog → droge.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

  • Een bijvoeglijk naamwoord kent de ‘trappen van vergelijking’: gaaf – gaver – gaafst.
  • Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft maar één vorm en eindigt vaak op -en: koperen, houten. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord.
  • Het heeft géén trappen van vergelijking.
     

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Het leren bankstel


Het rieten dak


Het bronzen beeld


Een gouden ring

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

witte was

grote triangel


leren portemonnee


bekendste schilderij

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Werkwoordsvormen zoals teleurgesteld en teleurstellend kun je gebruiken als bijvoeglijk naamwoord. Je benoemt ze dan ook als bijvoeglijk naamwoord.


Voorbeelden: De trainer was na de nederlaag een teleurgesteld (bn) mens. De supporters vonden een verlies van 0-2 een teleurstellend (bn) resultaat.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 26 - Tekstslide

Nu zelfstandig aan de slag

Wat nu?

 Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz. 108

Maken opdr. 1 t/m 6

blz. 108 t/m 111









Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd

Wat moet je onthouden, is belangrijk?
 
Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?



Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide