3.1 herhalen

3.1 herhalen
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

3.1 herhalen

Slide 1 - Tekstslide

Het maken van goederen en leveren van diensten noem je produceren
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Hoe noem je iemand met een eigen bedrijf?
A
Werknemer
B
Administrateur
C
Ondernemer

Slide 3 - Quizvraag

1. Alle kosten (grondstoffen/gereedschap/ elektriciteit/personeel etc.) die je maakt om te produceren noem je productiekosten

2. Deze kun je terugverdienen door het product/ de dienst te verkopen. Daarvoor moet je de kostprijs per product te weten. 

3. kostprijs per product = 
totale productiekosten : aantal producten

Slide 4 - Tekstslide

Sophie heeft 25 jurken gemaakt.
De productiekosten waren hiervoor in totaal
€ 112,50. Wat is de kostprijs per product (jurk)?
A
6
B
3,25
C
4,50
D
4

Slide 5 - Quizvraag

Harry bakt 40 taarten.
De productiekosten waren hiervoor in totaal
€ 70,- Wat is de kostprijs per product (taart)?
A
1,75
B
1
C
1,25
D
2,75

Slide 6 - Quizvraag

Mees maakt een boekenkast. De planken kosten
€ 14,90 per meter. Voor een boekenkast heeft hij 15 meter nodig. Wat zijn de productiekasten voor deze boekenkast?
A
€ 215,-
B
€ 223,50
C
€ 220,50

Slide 7 - Quizvraag

3.1 Je eigen bedrijf 

1. Het totale bedrag dat je ontvangt door de verkoop van goederen of diensten is je omzet. 

2. Je winst is het bedrag dat je overhoudt nadat alle productiekosten zijn betaald. 

3. Winst = omzet - productiekosten  

Slide 8 - Tekstslide

Henk heeft zijn 30 bloemstukken voor € 495,-
De productiekosten waren € 225,-
Wat is de winst van Henk?
A
€ 175,-
B
€ 210,-
C
€ 270,-

Slide 9 - Quizvraag

3.1 Je eigen bedrijf 
1. Een ondernemer loopt risico. 

2. Als je kosten hoger worden dan je opbrengsten, heb je geen winst meer en lijd je verlies. 

3. Als je je rekeningen niet meer kunt betalen kun je door de rechter failliet worden verklaard. Je bedrijf wordt dan gesloten. 

Slide 10 - Tekstslide

Mees verkoopt 15 boekenkasten. Een boekenkast kost € 750,- per stuk.
De productiekosten per boekenkast waren €223,50.
Wat is de winst van Mees?

A
€ 8.023,50
B
€ 7.897,50
C
€ 7.900,25

Slide 11 - Quizvraag