Les 6 'leiding geven'

Les 6
Wat gaan we doen?
Periode 1&2  theorie en oefenen
Periode 3&4 examen afleggen, een week lang in de keuken

Examen:
Begeleidt en stuurt medewerkers aan
(P2- K2- W1, W2 en W3)

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Facilitair LeidinggevendeMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Les 6
Wat gaan we doen?
Periode 1&2  theorie en oefenen
Periode 3&4 examen afleggen, een week lang in de keuken

Examen:
Begeleidt en stuurt medewerkers aan
(P2- K2- W1, W2 en W3)

Slide 1 - Tekstslide

Welkom
- 'Leidinggeven lunch'
- Komende 4 periodes
- Periode 1&2 > theorie en voorbereiding
- Periode 3&4 > Examen doen

Slide 2 - Tekstslide

Waar hebben we het vorige week over gehad? Wat hebben we gedaan?

Slide 3 - Woordweb

H3 Leidinggeven aan een medewerker
3.7 Motiveren van medewerkers
Motivatietheorie van Herzberg
Onderscheidt twee factoren die een verschillende rol spelen bij motivatie:

Intrinsieke motivatie (satisfiers) > motivatie uit zichzelf
Extrinsieke motivatie (dissatisfiers) > motivatie van buitenaf

Slide 4 - Tekstslide

H3 Leidinggeven aan een medewerker
Samen bespreken opdracht 3.17

Slide 5 - Tekstslide

H3 Leidinggeven aan een medewerker
3.8 Controleren van medewerkers en feedback geven
Controleren = kijken of nagaan of opdrachten en instructies goed zijn uitgevoerd.

Controle op effectiviteit  (zijn de juiste taken uitgevoerd)
Controle op effinciency ( zijn de taken op een juiste wijze uitgevoerd)


Slide 6 - Tekstslide

H3 Leidinggeven aan een medewerker
Controleren doe je als manager middels kritiek en feedback:
Kritiek = reactie gericht op beoordeling
Feedback = reactie gericht op terugkoppeling

Waarop moet je letten als je kritiek of feedback geeft:
  • Wees duidelijk
  • Vermijd overdaad aan kritiek
  • Schuldvraag vermijden




Vermijd overdaad aan kritiek
Schuldvraag vermijden


Slide 7 - Tekstslide

Aan welke woorden
denk jij bij FEEDBACK?

Slide 8 - Woordweb

Slide 9 - Video

Les 6
Maken opdrachten 3.24 t/m 3.26

Af?
Opdracht 3.32 in tweetallen

Slide 10 - Tekstslide

wat zijn de 4 G's als leidraad voor het geven van feedback?
A
Gevoel, Gevolgen, Gehoor, gewenst gedrag
B
Gedrag, Gehoor, Gevoel, Gemoed
C
Gedrag, Gevoel, Gevolg, Gewenst gedrag
D
Gemoed, Gevolgen, Gehoor, Gewenst gedrag

Slide 11 - Quizvraag

Welke regels voor het geven van feedback kloppen?
A
Vermijd woorden zoals "altijd" en "nooit" en spreek in 'ik-zinnen'
B
Geef alleen feedback op gedrag dat de ander kan veranderen en spreek in 'jij-zinnen'
C
Als iemand niet open staat voor feedback; gebruik de 'sandwich methode'
D
Wees altijd eerlijk en vertel alles wat je denkt en voelt

Slide 12 - Quizvraag

een minder goede manier van feedback is:
A
Taakgerichte feedback
B
Persoonsgerichte feedback
C
Procesgerichte feedback
D
Zelfregulerende feedback

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

Je collega is vandaag een kwartier te vroeg naar huis gegaan. Jij moest zijn werk afmaken. Je hebt daar in het weekend vaak aan gedacht, want je vond het niet eerlijk.
Wat zeg je tegen jouw collega als je hem weer ziet maandag?

Slide 15 - Open vraag

Je werkbegeleider is erg aardig, maar heeft niet veel tijd om jou te begeleiden. Je vindt dit niet fijn, want je hebt het gevoel daardoor vast te lopen.
Wat zeg je tegen je werkbegeleider?

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Video

90 graden feedback 
(positieve feedback)


* Geef je buurman/vrouw links van je positieve feedback, vertel hem/haar waar hij/zij volgens jou goed in is. 
* Probeer voorbeelden te benoemen

Slide 18 - Tekstslide

Oefening 1

Ga met zijn tweeën tegenover elkaar zitten.

De een bekijkt de ander en verwoordt een halve minuut lang wat hij voor gedrag bij de ander ziet en/of hoort. Bijvoorbeeld: "Ik zie je met je ogen knipperen." "Ik hoor je zuchten." "Ik zie dat je je ene been over je andere slaat," enzovoorts.

Alleen maar waarnemingen. Degene die geobserveerd wordt, zegt niets, behalve als de ander de fout ingaat. Dan kan die het opnieuw proberen. 










Slide 19 - Tekstslide

Oefening 2

In deze oefening benoem je eerst wat je ziet (oefening 1) en daarna vertel je wat het effect daarvan op jou is.


Bijvoorbeeld
: "Ik zie je met je ogen knipperen. Ik word er ongemakkelijk van." "Ik hoor je zuchten. Ik voel met je mee, want ik vind het ook een gedoe!" "Ik zie dat je je
ene been over je andere slaat. Ik voel hier helemaal niets bij, ik weet niet wat ik zou moeten voelen."


Wissel op mijn teken van rol!













Slide 20 - Tekstslide

Ik vraag feedback aan jullie:
Hoe was het voor jullie om met dit onderwerp aan de slag te gaan?

Slide 21 - Open vraag