Zaterdag moet je, je kamer echt opruimen! -> Zaterdag moet je die zwijnenstal echt opruimen. Dit noem je een METAFOOR.
een vergelijking bestaat uit een object en een beeld.
meestal zijn spreekwoorden ook een metafoor. .
Slide 4 - Tekstslide
een personificatie
Je stelt levenlozen dingen voor als een persoon.
Het huis kreunde onder de windvlaag. (het huis leeft niet echt en kan dus niet kreunen, maar nu leeft het dus wel) .
Slide 5 - Tekstslide
feiten + meningen + argumenten
feiten -> waar/onwaar je kunt ze controleren. meningen -> wat iemand ergens van vindt. argumenten -> als je zegt waarom je een bepaalde mening geeft.
Slide 6 - Tekstslide
vaste voorzetsels
vertrouwen op beschikken over zich schamen voor -> de betekenis van een woord verandert vaak. houden. Je mag die geleende schaatsen wel houden. houden van. Veel kinderen houden van appelmoes.
Slide 7 - Tekstslide
een aantal voorbeelden
zn + ww + vast voorzetsel. -> Een hekel hebben aan. Last hebben van. Gehoor geven aan. Een beroep doen op. bn + ww + vast voorzetsel. -> Zeker zijn van. Kwaad zijn op.
Slide 8 - Tekstslide
voorzetseluitdrukkingen
Deze kun je vervangen door 1 woord. -> uitzondering van -> in verband met -> met oog op -> in plaats van