week 24

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Today
In lesson:
* check vocab and homework
* together ex. 10 
* Can/could + imperative

Homework: learn vocab ABCD, do ex. 12, 13, 14, 16

Slide 2 - Tekstslide

* check vocab
* questions on ex. 3 t/m 9 ??
* together ex. 10

Slide 3 - Tekstslide

Rules
  • Je gebruikt can om te zeggen dat iemand iets kan. Can blijft altijd hetzelfde.
  • Je gebruikt can't / cannot om aan te geven dat iemand iets niet kan.
  • Je gebruikt could om te zeggen dat iemand iets ZOU KUNNEN doen.
  • Could is OOK de verleden tijd van can
  • Om vragen te maken zet je can en could vooraan in de zin.
  • Het is beleefder om could te gebruiken.

Slide 4 - Tekstslide

Can / Could
I can swim
You can swim
She can swim
I can't /cannot swim
You can't/cannot swim
She can't/cannot swim
Can I swim?
Can you swim?
Can she swim?
I could help you.
You could help me.
Could you help me?

Slide 5 - Tekstslide

Imperative/Gebiedende wijs
Als iemand iets moet doen:
  • begin de zin met het hele werkwoord -> Do your homework.
Je kunt iemand:
  1. een aanwijzing geven -> Turn left.
  2. een bevel geven -> Sit down.
  3. advies geven -> Drink plenty of water.
  4. iemand waarschuwen -> Watch out.

Slide 6 - Tekstslide

Imperative - negative form
Als je tegen iemand wil zeggen dat hij/zij iets niet moet doen, begin je de zin met DON'T!
- Don't come close to other people.
- Don't listen to them. 
- Don't believe everything you hear.
- Don't touch the vase!

Slide 7 - Tekstslide

You ___ drink alcohol in a school. It's illegal.
A
can't
B
couldn't

Slide 8 - Quizvraag

The man was very clever.
He ___ solve any problem.
A
can
B
could
C
can't
D
couldn't

Slide 9 - Quizvraag

In 1850 people ___ watch television.
A
can
B
can't
C
could
D
couldn't

Slide 10 - Quizvraag

___ (beleefd) you pass me the milk, please?
A
can
B
could

Slide 11 - Quizvraag

We ____ turn left here. The road is closed.
A
can
B
can't
C
could
D
couldn't

Slide 12 - Quizvraag

You ____ take the Underground. It's faster and cheaper than a taxi.
A
can
B
can't
C
could
D
couldn't

Slide 13 - Quizvraag

Homework
* learn vocab ABCD
* do ex. 12, 13, 14, 16 (online)

Slide 14 - Tekstslide