In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Leesvaardigheid
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdstuk 4
Teksten met meningen lezen
Slide 2 - Tekstslide
Paragraaf
4.1 Feiten en meningen
Slide 3 - Tekstslide
Onderwerp
Feiten en meningen lezen
Het verschil tussen feiten en meningen herkennen
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoelen
- Je herkent feiten en meningen in een tekst
- Je weet wat het verschil is tussen beide (feiten en meningen)
Slide 5 - Tekstslide
Feiten:
Feiten zijn controleerbaar.
Je kunt ze uitzoeken of ze waar of onwaar zijn.
Feiten zijn géén meningen!
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeeld van feiten
Het aantal studenten dat de opleiding tot beveiliger volgt, is vorig jaar gestegen.
- Je kunt achterhalen wat het aantal studenten van dit jaar is.
- Je kunt achterhalen wat het aantal studenten van vorig jaar was.
- Op basis van die informatie kun je controleren of de gegevens (feiten) kloppen of niet kloppen
Slide 7 - Tekstslide
Is het een feit???
Feiten zijn niet altijd even makkelijk om te controleren.
Vraag je dus altijd af of de schrijver, de bron of bijvoorbeeld de geïnterviewde er belang bij heeft bepaalde zaken mooier of juist slechter voor te stellen.
Slide 8 - Tekstslide
Meningen:
Meningen zeggen wat iemand van iets vindt.
Je kunt niet zeggen of ze waar of onwaar zijn.
Je kunt het wel met een mening eens of oneens zijn.
Voor een mening kun je altijd ‘Hij vindt dat….’ zetten.
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeelden melding
- De opleiding beveiliger is ontzettend leuk.
Hij vindt dat de opleiding beveiliger ontzettend leuk is.
- Veel meer boeren zouden hun koeien naar buiten moeten doen.
Hij vindt dat…
Met deze uitspraken kan een ander het dus eens of oneens zijn.
Slide 10 - Tekstslide
Wat is een feit?
A
Afval stinkt
B
Katten zijn zoogdieren
C
Zonsondergang is mooi
D
De lucht is prachtig
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een feit?
A
Het speelveld bij handbal is rechthoekig
B
handbal is een vermoeiende sport
C
Zowel A als B is een feit
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een feit?
A
Een bewering die je kunt controleren.
B
Een bewering waar je het mee eens bent.
C
Een bewering waaruit een gevoel blijkt.
D
Een drogreden
Slide 13 - Quizvraag
Feiten
A
blijven gelijk (onveranderbaar)
B
kunnen veranderen
Slide 14 - Quizvraag
Als een feit onjuist is, is het nog wel een feit.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quizvraag
Wat is een feit?
A
Het is al laat.
B
Het is nu twaalf uur.
Slide 16 - Quizvraag
Een feit
A
begint altijd met 'ik vind'
B
geeft een reden
C
staat na 'omdat'
D
is te controleren
Slide 17 - Quizvraag
Wat is 'een feit'?
A
wat iemand ergens van vindt
B
een gebeurtenis
C
iets wat werkelijk zo is
D
de mening van de schrijver
Slide 18 - Quizvraag
Een feit is
A
controleerbaar
B
voor iedereen verschillend
Slide 19 - Quizvraag
feiten en meningen: welke van deze zijn een feit en geen mening?
A
koeien zijn cool
B
stenen zijn KEI goed
C
bomen zijn oud
D
mensen moeten eten of ze gaan dood
Slide 20 - Quizvraag
Een feit is iets dat...
A
Echt gebeurd is
B
Niet echt gebeurd is
C
Niet bewezen is
Slide 21 - Quizvraag
Feiten
A
worden door iemand gevoeld
B
zijn waarheden die je kunt controleren
Slide 22 - Quizvraag
Wat is een feit?
A
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Controleerbaar.
B
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is.
Niet controleerbaar.
Slide 23 - Quizvraag
Wat is een feit?
A
De mening van de docent ;-)
B
Iets dat je kunt controleren op waarheid.
Slide 24 - Quizvraag
Leren voor het centraal examen
- Je herkent feiten en meningen in een tekst
- Je weet wat het verschil is tussen beide (feiten en meningen)