Havo 3 - Woordenschat (herhaling beeldspraak klas 2 + H3)

Woordenschat


Beeldspraak herhaling klas 2: 

vergelijking, metafoor, personificatie 


Beeldspraak woordenschat H3:

metoniem


1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat


Beeldspraak herhaling klas 2: 

vergelijking, metafoor, personificatie 


Beeldspraak woordenschat H3:

metoniem


Slide 1 - Tekstslide

Beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie 
- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis.

- Goede beeldspraak maakt een tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object en het beeld.

Hij is zo gek als een deur
De vijand kwam als een dief in de nacht
Hij ging er als een haas vandoor
De winnaar was zo trots als een pauw

Slide 5 - Tekstslide

Metafoor
Het object wordt helemaal vervangen door het beeld. Metaforen kunnen ook werkwoorden zijn. Beeld en object lijken op elkaar. 
   
De auteur gebruikt dus een ander woord voor wat hij bedoelt: tussen die twee is er een betekenisovereenkomst. De metafoor is eigenlijk een vergelijking, maar zonder ‘als’ en waarin de werkelijkheid dikwijls verzwegen wordt.


Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Ruim die zwijnenstal eens op (kamer die een grote puinhoop is)

Ik brand van verlangen 
Ze heeft die jongen maanden aan het lijntje gehouden

Slide 6 - Tekstslide

Metafoor
- Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken = iemand die iets gekregen heeft

- Een vruchtbare vergadering = een vergadering met resultaat

- Die zwijnenstal moet je opruimen = een omgeving die vies is

- Die kleuter zit in 5 havo = een leerling die zich kinderachtig gedraagt




Slide 7 - Tekstslide

Metafoor
Ook in werkwoorden:

Joris barst van het talent.

Lieke heeft die jongen te lang aan het lijntje gehouden.


Slide 8 - Tekstslide

Personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon.

 

De zon streelde onze wangen

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Papier is geduldig

Slide 9 - Tekstslide

Geef in de volgende quizvragen aan met welke vorm van beeldspraak je te maken hebt. Kijk naar de woorden in hoofdletters. Geef bij een metafoor in een werkwoord METAFOOR als antwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Zij KOKEN van woede.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 11 - Quizvraag

De CLOWN van de klas moest weer eens alle aandacht hebben.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 12 - Quizvraag

Mijn oude fiets SMEEKT om een grondige opknapbeurt.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 13 - Quizvraag

Sanne VIST naar complimentjes.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 14 - Quizvraag

Wat een WOLK VAN EEN BABY heeft dat jonge stel.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 15 - Quizvraag

Opeengepakt ALS HARINGEN IN EEN TON werden we in de legertruck vervoerd.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 16 - Quizvraag

Die acrobaat is NET EEN SLANG.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 17 - Quizvraag

Hij vindt de Haagse politiek NET EEN POPPENKAST.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 18 - Quizvraag

Het riet FLUISTERDE dat koning Midas ezelsoren had.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 19 - Quizvraag

De camping bevond zich aan de voet van de berg.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 20 - Quizvraag

Wat een boom van een kerel is jouw broer geworden!
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 21 - Quizvraag

Beeldspraak: vergelijking en metafoor
- Als vorm van beeldspraak kennen we nu dus de vergelijking en de metafoor

- Van de metafoor is er nog een andere variant dan je tot nu geleerd hebt

Slide 22 - Tekstslide

Metoniem

Veel beeldspraak berust op een overeenkomst tussen object en beeld (vergelijking, metafoor). Beeldspraak kan ook een ander verband tussen object en beeld beschrijven: 


In die zaal hangt een prachtige Rembrandt. (Je bedoelt het schilderij, maar je noemt de schilder) 


Dit noemen we een METONIEM (metonymie). Beeld en object lijken niet op elkaar.



Slide 23 - Tekstslide

Metoniem

Veel mensen willen meer blauw op straat (blauw = politie)


Toen hij het veld opkwam, juichte het stadion (stadion = publiek)


Mijn opa heeft een anker op zijn onderarm (anker = een tatoeage van een anker)


Slide 24 - Tekstslide

Metoniem
- Die lachebek (je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon)
- Hij trapte het leer tussen de doelpalen (je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp)

- Geef mij nog maar een glaasje (je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud)
- Hij drinkt altijd Spa (je noemt de aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daar vandaan komt)

Slide 25 - Tekstslide

Metoniem
- Neem maar een bloemetje mee (je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel) 
- Nederland won van Duitsland (je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel) 
- Mijn Nikes lopen erg lekker (je noemt de producent maar bedoelt het product)

Slide 26 - Tekstslide

Metafoor en metoniem
Metoniem: geen vergelijking maar detail of kenmerk 

Metafoor: wel vergelijking of overeenkomst 

Slide 27 - Tekstslide

Samenvatting
Je hebt dus beeldspraak uit klas 2 herhaald. Je weet nu het verschil tussen de volgende vormen van beeldspraak: 
- een vergelijking    (een kop als een boei) 
- een metafoor    (ruim je zwijnenstal eens op) 
- een personificatie    (de bomen fluisteren haar naam) 

Uit woordenschat hoofdstuk 3 ken je nu een nieuwe vorm van beeldspraak:  
- een metoniem  (ik lust nog wel een glaasje)  

Slide 28 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak Woordenschat H3: opdracht 1 t/m 3 online (huiswerk voor donderdag 12 december)

Wil je de verschillende begrippen nog eens opzoeken? Deze presentatie staat in Magister (bij het huiswerk voor morgen).


Slide 29 - Tekstslide

Woordenschat


Beeldspraak herhaling klas 2: 

vergelijking, metafoor, personificatie 


Beeldspraak woordenschat H3:

metoniem


Slide 30 - Tekstslide

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object en het beeld.

De winnaar was zo trots als een pauw.


Slide 31 - Tekstslide

Metafoor en metoniem
Metoniem: geen vergelijking maar detail of kenmerk 
Dokter heeft u  de neuscorrectie op kamer 12 al gesproken?
De fles smaakt altijd hetzelfde.

Metafoor: wel vergelijking of overeenkomst. Het object wordt vervangen door het beeld. 
Dat huis is omgetoverd tot een paleis.


Slide 32 - Tekstslide

Personificatie
Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon. 
  
Je hersenen vertellen wat je proeft.


Slide 33 - Tekstslide

Woordraadstrategieën
- Zoek synoniemen 
- Zoek omschrijvingen 
- Zoek voorbeelden 
- Zoek tegenstellingen  
- Kijk naar woorddelen 

Vragen over het huiswerk?



Slide 34 - Tekstslide

Zelfstandig werken
- Huiswerk niet online gemaakt? Kijk je huiswerk na met het antwoordblad.
- Maak Woordenschat H3: opdracht 4 + 5 online (huiswerk voor maandag 16 december)

Klaar? Ga lezen in je leesboek / maak de startopdracht van Woordenschat hoofdstuk 2
Wil je de verschillende begrippen nog eens opzoeken? Deze presentatie staat in Magister (bij het huiswerk voor vandaag).


Slide 35 - Tekstslide