Thema 1: Bs 3 Plantaardige en dierlijke cellen & Bs 4 Celorganellen

Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 3: Plantaardige en dierlijke cellen
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 3: Plantaardige en dierlijke cellen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Herhaling
  • Lesdoelen doornemen
  • Uitleg basisstof 3: Plantaardige en dierlijke cellen
  • Aan het werk met basisstof 3
  • Uitleg basisstof 4 
  • Aan het werk met basisstof 4 
  • Afsluiten met quiz 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je kunt delen van dierlijke cellen en van plantaardige cellen herkennen en de functies ervan benoemen.
  • Je kunt delen van dierlijke cellen en van plantaardige cellen herkennen en de functies ervan benoemen.
  • Je kunt een cel beschrijven als zelfstandig functionerende biologische eenheid. 
  • Je kent de verschillende celorganellen en hun functies 


Slide 3 - Tekstslide

Basisstof 3 
Plantaardige en dierlijke cellen 

Slide 4 - Tekstslide

Plantaardige en dierlijke cellen
  • Teken eens uit je hoofd een plantaardige cel en een dierlijke cel.
  • Benoem de verschillende organellen van deze cellen.
  • Vergelijk je tekening met je buur.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Plantaardige en dierlijke cellen
  • Cellen hebben organellen: Een deel van een cel met een eigen functie
  • Voorbeelden van organellen: Celmembraan, celwand, cytoplasma

Slide 8 - Tekstslide

Ken je nog andere organellen?

Slide 9 - Woordweb

Benoem een organel en de bijbehorende functie (zoek eventueel op)

Slide 10 - Open vraag

Verschil tussen plantaardige en dierlijke cellen
  • Plantaardige cellen hebben een celwand en een vacuole
  • Plantaardige cellen hebben plastiden (korrels) 
  • Chloroplasten (bladgroenkorrels)
  • Chromoplasten (kleurstofkorrels)
  • Leukoplasten (dienen om stoffen als vet, zetmeel, en eiwit in op te slaan)
  • Plastiden kunnen overgaan in andere plasticide 

Slide 11 - Tekstslide

Verschil tussen plantaardige en dierlijke cellen
  • Plantaardige cellen hebben een celwand en een                                        vacuole
  • Plantaardige cellen hebben plastiden (korrels) 
  • Chloroplasten (bladgroenkorrels)
  • Chromoplasten (kleurstofkorrels)
  • Leukoplasten (dienen om stoffen als vet, zetmeel,                                              en eiwit in op te slaan)
  • Plastiden kunnen overgaan in andere plastiden

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Plastiden
Bladgroenkorrels (fotosynthese)
Kleurstofkorrels (aantrekkelijk/rijp)
Zetmeelkorrels (opslag)

Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk!
  • Wat: Basisstof 3 van thema 1
  • Opdrachten 19 t/m 24
  • Hoe: Alleen of in tweetallen (fluisteren)
  • Klaar: Bekijk je opdrachten en evalueer deze. Maak de test jezelf, lees daarna basisstof 4 door.
  • Uitkomst: Basisstof 3 is af
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Benoem de onderdelen

Slide 16 - Tekstslide

Basisstof 1.4 Celorganellen  

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Celkern
In het kernplasma ligt het DNA.

DNA ligt opgerold in de vorm van chromosomen

Kernlichaampje: 
Vormt ribosomen

Kernporiën:
Maakt transport naar cytoplasma mogelijk

Slide 21 - Tekstslide

Celkern
  • Kernmembraan
  • Kernplasma
  • Kernporiën
  • Chromosomen
  • Kernlichaam

Slide 22 - Tekstslide

Endoplasmatisch reticulum
Functie: Plek voor het maken van (membraan)eiwitten en transport naar het golgi systeem

De membranen vormen blaasjes. Kleine stukjes kunnen zich afsnoeren, exocytose,  en zich verplaatsen door het cytoplasma


Slide 23 - Tekstslide

Endoplasmatisch reticulum
Ligt om de celkern heen

Bestaat uit lagen membranen

Ruw ER: 
Bevat ribosomen (maken eiwitten)
Glad ER: 
Bevat geen ribosomen

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Golgisysteem en lysosoom
  • Golgi-systeem ontvangt eiwitten van E.R., bewerkt ze en stuurt ze door (in of uit de cel)
  • verpakt stoffen in blaasjes (lysosomen=insnoeringen van eigen membraan)
  • bevat allerlei soorten enzymen (voor elke reactie een ander enzym)

Slide 26 - Tekstslide

Golgi systeem

Slide 27 - Tekstslide

Energie opgeslagen in ATP

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Celmembraan

Slide 31 - Tekstslide

Celmembraan
Het celmembraan is semipermeabel
sommige stoffen kunnen er wel doorheen en andere niet.

 

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Celorganellen
Dit zijn delen met een eigen functie in de cel

Celkern: informatie geven en aansturen
Plastiden: verschillende functies
Mitochondrien: verbranding van glucose -> energie
Ribosomen: maken eiwitten

Slide 34 - Tekstslide

Maken: 
Opdrachten 27 t/m 32
Kies tussen 25 en 26 of 33 en 34 

Slide 35 - Tekstslide

Afsluiten met quiz 

Slide 36 - Tekstslide

Een wortel is oranje. De delen die boven de grond uitkomen zijn groen. Hierbij gaat de ene soort korrel (A) over in een andere soort korrel (B). Welke korrel is A en welke is B?
A
A: Chromoplast B: Leukoplast
B
A: Leukoplast B: Chloroplast
C
A: Chloroplast B: Chromoplast
D
A: Chromoplast B: Chloroplast

Slide 37 - Quizvraag

Met welk instrument bekijk je cellen (op school)?
A
Elektronenmicroscoop
B
Lichtmicroscoop
C
Telescoop
D
Stethoscoop

Slide 38 - Quizvraag

In welke celorganellen vind verbranding plaats?
A
celkern
B
mitochondriën
C
celwand
D
bladgroenkorrels

Slide 39 - Quizvraag

Deze celorganellen slaan energie uit zonlicht op in glucose:
A
mitochondrien
B
celbatterijen
C
bladgroenkorrels
D
celkernen

Slide 40 - Quizvraag

Welke celorganellen helpen bij het maken van eiwitten?
A
Celkern
B
Bladgroenkorrels
C
Vacuole
D
Ribosomen

Slide 41 - Quizvraag

Welke celorganellen kunnen wel in een plantaardige cel voorkomen maar niet in een dierlijke cel
A
grote vacuole, celkern, plastiden
B
celwand, plastiden en een grote vacuole
C
celwand, celkern en celmembraan
D
celkern, plastiden en cytoplasma

Slide 42 - Quizvraag

Welke celorganellen zitten in een dierlijke cel? Meerdere antwoorden mogelijk!
A
Celkern
B
Celwand
C
Celmembraan
D
Cytoplasma

Slide 43 - Quizvraag

Leerdoel 2: je weet dat een cel (dier/plant) celorganellen heeft, je weet welke en wat hun functies zijn
A
doel behaald
B
doel niet behaald, meer oefening nodig
C
doel nog niet behaald, nog uitleg nodig

Slide 44 - Quizvraag