lekker/niet lekker
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Kun je een zin of vraag maken met 'lekker' en 'niet lekker'?
Slide 4 - Open vraag
Wat vind je niet lekker?
Slide 5 - Open vraag
Wat vind je lekker?
Slide 6 - Open vraag
Slide 7 - Tekstslide
Welke zin is goed?
A
Ik lekker pizza.
B
Ik pizza lekker.
C
Ik vind pizza lekker.
D
Ik pizza lekker vind.
Slide 8 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Ik vind vis lekker niet.
B
Ik vind vis niet lekker.
C
Ik vind niet vis lekker.
D
Ik niet vind lekker vis.
Slide 9 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Ik vind vis vies.
B
Ik vis vies.
C
Ik vies vind vis.
D
Ik vies vis vind.
Slide 10 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Ik vind vis vies.
B
Ik vis vies.
C
Ik vies vind vis.
D
Ik vies vis vind.
Slide 11 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Ik houd patat.
B
Ik patat houd van.
C
Ik van patat houd.
D
Ik houd van patat.
Slide 12 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Ik houd van patat niet.
B
Ik houd niet van patat.
C
Ik niet houd van patat.
D
Ik houd van niet patat.
Slide 13 - Quizvraag
Wat vind je lekker?
Geef antwoord in een hele zin.
Geef antwoord in een hele zin.
Slide 14 - Open vraag
Wat vind je niet lekker?
Geef antwoord in een hele zin.
Geef antwoord in een hele zin.
Slide 15 - Open vraag
Wat vind je vies?
Geef antwoord in een hele zin.
Geef antwoord in een hele zin.
Slide 16 - Open vraag
Waar houd je van?
Geef antwoord in een hele zin.
Geef antwoord in een hele zin.
Slide 17 - Open vraag
Waar houd je niet van?
Geef antwoord in een hele zin.
Geef antwoord in een hele zin.
