KGT herhaling

Herhaling hoofdstuk 5
 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 5
 

Slide 1 - Tekstslide

non-verbale communicatie is
A
Geen communicatie
B
Communicatie zonder woorden.

Slide 2 - Quizvraag

Appen is
A
Eenzijdige communicatie
B
Tweezijdige communicatie

Slide 3 - Quizvraag

Een interview met prinses Amalia is
A
Eenzijdige communicatie
B
Tweezijdige communicatie

Slide 4 - Quizvraag


Wat zie je hier?
A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie
C
Directe communicatie
D
Eenzijdige communicatie

Slide 5 - Quizvraag

Een krant is een vorm van media die hoort bij:
A
Audiovisuele Media
B
Digitale media
C
Social Media
D
Gedrukte media

Slide 6 - Quizvraag

Door internet lezen mensen kranten en tijdschriften ……
Wat is weggelaten?

A
vaker online.
B
niet meer.
C
on demand.
D
vaker op papier.

Slide 7 - Quizvraag

Waarom hoef je geen journalist te zijn om veel mensen te bereiken?
A
Door de Mediawet is dit niet langer verplicht.
B
Door internet en sociale media kan iedereen informatie verzenden.
C
Door internet is het minder belangrijk geworden of informatie klopt.
D
Door internet maakt het niet meer uit waar informatie vandaan komt.

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn twee kwaliteitskranten?
A
De Telegraaf en Trouw.
B
Metro en het AD.
C
Het AD en de Volkskrant.
D
NRC en de Volkskrant.

Slide 9 - Quizvraag

Wat zie je vaak wel in een populaire krant, maar niet in een kwaliteitskrant?
A
Grote foto’s met een beetje informatie.
B
Uitgebreid politiek nieuws.
C
Lange teksten met moeilijke woorden.
D
Personeelsadvertenties

Slide 10 - Quizvraag

Commerciële omroepen hebben als doel om geld te verdienen. Een voorbeeld van een commerciële omroep is:
A
BNNVARA
B
KRONCRV
C
SBS6
D
MAX

Slide 11 - Quizvraag

Publieke omroepen moeten volgens de Mediawet programma’s maken voor verschillende …………….
Welk woord is weggelaten?
A
doelgroepen
B
adverteerders
C
provincies
D
bronnen

Slide 12 - Quizvraag

Een journaliste krijgt een tip: De koning heeft drie jaar geleden vakantie gevierd in de villa van een dictator. De journaliste:
A
doet er niets mee want de vakantie van de koning is geen bijzondere gebeurtenis.
B
plaatst het bericht in de krant want elk bericht over de koning is interessant.
C
doet er niets mee want het bericht is niet actueel.
D
plaatst het bericht in de krant want het is belangrijk nieuws voor de samenleving.

Slide 13 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?

1. Hoor en wederhoor is het scheiden van feiten en meningen.
2. Een goede journalist is altijd subjectief.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 14 - Quizvraag

De overheid mag zich niet bemoeien met wat journalisten schrijven. Dit noemen we:
A
de mediawet
B
censuur
C
indoctrinatie
D
persvrijheid

Slide 15 - Quizvraag

Een politicus zegt steeds dat asielzoekers criminelen zijn.
A
Dit mag omdat er vrijheid van drukpers is.
B
Dit mag omdat er vrijheid van meningsuiting is.
C
Dit is verboden want het is beledigend.
D
Dit is verboden want dit is indoctrinatie.

Slide 16 - Quizvraag

De staatstelevisie van een land zegt in een bericht dat er bij een virusuitbraak minder besmettingen zijn dan er in werkelijkheid zijn. Dit is een voorbeeld van:
A
censuur
B
indoctrinatie
C
nepnieuws
D
persvrijheid

Slide 17 - Quizvraag

De media hebben een maatschappelijke functie, die bestaat uit drie delen. Een daarvan is de:
A
socialiserende functie.
B
amuserende functie.
C
indoctrinerende functie.
D
pluriforme functie.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van online profilering?
A
Een influencer die je volgt promoot een product dat jij gisteren gekocht hebt.
B
Je volgt je favoriete kledingmerk online en weet zo wanneer de nieuwe kledinglijn er is.
C
Omdat jongeren de doelgroep van een bedrijf zijn, adverteert het bedrijf alleen online.
D
Omdat jij steeds telefoons googelt, krijg je veel reclames van nieuwe telefoons.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een ideaalbeeld in de reclame?
A
Een bekende Nederlander die vertelt dat Calvé mayonaise heerlijk is.
B
Een automobilist die door de politie wordt aangehouden.
C
Een gelukkig stel dat op vakantie is op een zonnig tropisch eiland.
D
Een vrouw die met een somber gezicht de badkamer schoonmaakt.

Slide 20 - Quizvraag

In reclame is er vaak spraken van feiten die met opzet worden weggelaten of veranderd. Dit noemen we:
A
ideaalbeelden
B
indoctrinatie
C
manipulatie
D
verborgen reclame

Slide 21 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?

1. In de Mediawet staan voorschriften voor reclame.
2. Als je midden in een film een reclameblok krijgt, weet je dat je naar een publieke omroep kijkt.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een positief gevolg van gamen.
A
Je leert de verleidingen van gokken te herkennen.
B
Je leert goede oog-handcoördinatie.
C
Je kunt jezelf afleiden als het niet lekker gaat op school.
D
Je zit tenminste niet de hele tijd series te kijken.

Slide 23 - Quizvraag

Sociale media kunnen je ongelukkig maken omdat:
A
je denkt dat je niet aan een ideaalbeeld voldoet.
B
je niet genoeg geld hebt voor skins en lootboxes.
C
je geen persoonlijk contact meer hebt met anderen.
D
je geen tijd meer hebt om een goed boek te lezen.

Slide 24 - Quizvraag

Maak de zin af. Als je mediawijs bent:
A
kijk je kritisch of informatie die je tegenkomt wel klopt.
B
maak je verstandig gebruik van de media.
C
probeer je erachter te komen welke belangen een zender heeft.
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video