In deze les zitten 175 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 8 videos.
Lesduur is: 150 min
Onderdelen in deze les
Klein of grootwinkel?
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Doelen:
Kennis van Klein- en Grootwinkelbedrijven:
Begrip van de verschillen tussen klein- en grootwinkelbedrijven.
Inzicht in wat hoofd- en nevenassortimenten inhouden en hoe deze verschillen tussen verschillende types handelszaken.
Kennis over de impact van online winkels en ketens op lokale kleinwinkelbedrijven, inclusief statistische gegevens en trends die de afname van zelfstandige winkeliers illustreren.
Praktische Ervaringen en Toepassingen:
Toepassing van geleerde kennis door bezoeken aan een klein- en een grootwinkelbedrijf, met opdrachten gericht op het analyseren van assortimenten, betalingsmethoden, en klantenservice.
Op leerwandeling in de supermarkt om de indeling en marketingstrategieën van grootwinkelbedrijven te observeren.
Analytische Vaardigheden:
Analyseren van marketingtechnieken in supermarkten, zoals productplaatsing, prijsstrategieën, en het opzetten van productgroepen om consumentengedrag te beïnvloeden.
Economische en Sociale Implicaties:
Bespreking van de economische impact van de veranderingen in het winkelbedrijf op lokale gemeenschappen, met inbegrip van de leegstand en het verschuiven van winkeloppervlakten van de kernen naar de periferie.
Discussie over het concept van 'slaapdorpen' en de sociale gevolgen van het verdwijnen van basiswinkels in kleine gemeenschappen.
Consumentengedrag:
Begrip van de redenen waarom consumenten bepaalde soorten verkooppunten kiezen, zoals specifieke winkels voor huisdierproducten versus algemene supermarkten.
Slide 3 - Tekstslide
Introductie klein of grootwinkel?
Slide 4 - Tekstslide
Collage 1
Welke van deze zaken herken je?
Slide 5 - Woordweb
Collage 2
Welke van deze zaken herken je?
Slide 6 - Woordweb
Wat zou het verschil zijn tussen collage 1 en collage 2?
Slide 7 - Open vraag
Kleinwinkelbedrijf :
Een kleinwinkelbedrijf is een detailhandel die doorgaans eenbeperkter assortiment goederen aanbiedt en zich vaak richt op een specifieke marktniche of lokale gemeenschap. Dit type winkel is vaak familie-eigendom of wordt door de eigenaar zelf beheerd. Kleinwinkels zijn meestal te vinden op lokale winkelstraten en onderscheiden zich door persoonlijke klantenservice en een diepe kennis van hun producten.
Grootwinkelbedrijf:
Een grootwinkelbedrijf is een grotere detailhandel, vaak onderdeel van een keten, die een breed assortiment van goederenaanbiedt, inclusief basis- en luxeartikelen, over meerdere productcategorieën heen. Deze winkels bevinden zich vaak in winkelcentra of op eigen standalone locaties en kunnen grote hoeveelheden klanten bedienen. Kenmerkend voor grootwinkelbedrijven is hun vermogen om op grote schaal in te kopen, wat vaak resulteert in lagere prijzen voor consumenten
Slide 8 - Tekstslide
Sleep naar het juiste
Kleinwinkelbedrijf
Grootwinkelbedrijf
Slide 9 - Sleepvraag
Lees het artikel
Detailhandel: De verkoop van goederen aan consumenten voor persoonlijk gebruik.
Blinde vlekken: Gebieden zonder winkels of diensten.
Middenstanders: Eigenaren van een klein of middelgroot handelsbedrijf.
Ketens: Grote bedrijven of merken met meerdere winkellocaties.
Leegstand: Winkelpanden die leeg staan en niet in gebruik zijn.
Baanwinkels: Grote winkels die meestal langs grote wegen of op bedrijventerreinen gelegen zijn.
Slaapdorpen: Dorpen waar weinig tot geen commerciële activiteiten plaatsvinden en die voornamelijk dienen als woonplaats.
Slide 10 - Tekstslide
Waar krijgt men vooral te kampen met dergelijke problemen?
Slide 11 - Open vraag
Wat is volgens het artikel het probleem met de kleinwinkelbedrijven?
Slide 12 - Open vraag
Hoe wordt dit veroorzaakt? Wat ligt hier aan de basis?
Slide 13 - Open vraag
Wat zijn slaapdorpen? Leg uit vanuit de tekst.
Slide 14 - Open vraag
Het assortiment?
Slide 15 - Tekstslide
Wat is een Assortiment?
Slide 16 - Woordweb
Assortiment
Dit zijn alle producten/diensten die je in een winkel verkoopt
Slide 17 - Tekstslide
Waar kun je een assortiment vinden?
Detailhandel food
Detailhandel non-food
Slide 18 - Tekstslide
Wat is een goed assortiment?
Actueel en modern
Aangepast aan de marktpositie
Afgestemd op de doelgroep
Overzichtelijk
Slide 19 - Tekstslide
Hoofdassortiment: Dit zijn de belangrijkste spullen die een winkel verkoopt en waarvoor mensen speciaal naar die winkel gaan. Als het een bakkerij is, dan zijn brood en taartjes het hoofdassortiment omdat dat is wat de meeste klanten willen kopen als ze naar de bakker gaan.
Nevenassortiment: Dit zijn extra spullen die een winkel verkoopt naast het belangrijkste. Deze zijn meestal bedoeld om handig te zijn voor klanten die toch al in de winkel zijn voor het hoofdassortiment. In een bakkerij kunnen dit bijvoorbeeld beleg voor op brood of feestelijke kaarsjes zijn. Je gaat er niet speciaal voor naar de bakker, maar het is fijn dat ze het hebben als je het nodig hebt.
Slide 20 - Tekstslide
www.bookwidgets.com
Slide 21 - Link
Dimensies van het assortiment
Breedte van het assortiment: Veel verschillende artikelgroepen is breedt assortiment, weinig is een smal assortiment.
Diepte van het assortiment: Diep assortiment veel productvarianten. Ondiep assortiment is weinig productvarianten.
Hoogte van het assortiment: Hoog assortiment duurdere merken. Laag assortiment goedkopere merken
Consistentie van het assortiment: Als product groepen bij elkaar passen.
Samenvatten op bord
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Voorbeeld opbouw assortiment
- Assortiment = schoenen
- Assortimentsgroep = vrouwenschoenen
- Artikelgroep = Laarzen
- Artikelsoort = Verschillende soorten laarzen (lage, cowboy enz)
- Artikel variëteit = meerdere cowboy laarzen
Slide 24 - Tekstslide
Artikelgroep
Verschillende producten in het assortiment die met elkaar te maken hebben noem je een artikelgroep.
(vb fruit, schoonmaakmiddelen)
Slide 25 - Tekstslide
Alle producten die je in een winkel verkoopt noem je:
A
een artikelgroep
B
het assortiment
C
goederen
Slide 26 - Quizvraag
Wat is een artikelgroep?
A
Alle producten die je verkoopt
B
Alle producten in je assortiment die met elkaar te maken hebben.
C
Alle spullen die je niet verkoopt
Slide 27 - Quizvraag
Als er weinig verschillende artikelgroepen zijn noem je dit een:
A
Kort assortiment
B
Ondiep assortiment
C
Smal assortiment
D
Laag assortiment
Slide 28 - Quizvraag
Een winkel verkoopt veel dure merken. De winkel heeft dus een
A
Hoog assortiment
B
Laag assortiment
C
Diep assortiment
D
Lang assortiment
Slide 29 - Quizvraag
Wat denk jij? Als een winkel veel producten verkoopt verdient de winkel ook meer geld. Is dit waar of niet waar?
Slide 30 - Open vraag
Een kaasboer verkoopt veel verschillende soorten kaas. Het assortiment is
A
smal en diep
B
smal en ondiep
C
breed en diep
D
breed en ondiep
Slide 31 - Quizvraag
Slide 32 - Video
Artikelsoorten
Soms heb je iets nodig bij je artikel om het beter te kunnen gebruiken of mooier te maken.
Dit noem je complementaire goederen.
Slide 33 - Tekstslide
complementaire artikelen
Slide 34 - Woordweb
Assortimentslijst
De assortimentslijst is een overzicht van alle artikelen. Dit zijn er 9, die we verder toelichten in de volgende dia's.
Standaardartikelen
Rand- en nevenartikelen
Complementaire artikelen
Concurrende artikelen
Follow-up artikelen
Prijsaanbiedingen
Rage-artikelen
Impulsartikelen
Nieuwe artikelen
Slide 35 - Tekstslide
1. Standaardartikelen
= Artikel dat vast in het assortiment zit. Hoort bij het kernassortiment.
Denk aan truien, broeken,
vesten in een modezaak.
Slide 36 - Tekstslide
2. Rand- of nevenartikelen
= Een artikel dat naast de standaardartikelen wordt verkocht.
Denk bijvoorbeeld aan
schoenen en tassen
die worden verkocht in de
kledingwinkel Zara.
Slide 37 - Tekstslide
3. Complementaire artikelen
= Een artikel dat je 'erbij' verkoopt, is een complementair artikel.
Voorbeeld is een riem die je
bij een spijkerbroek koopt
of een bel bij een fiets.
Slide 38 - Tekstslide
4. Follow-up artikelen
= speciaal soort complementair artikel. Het is een artikel dat nodig is om het hoofdartikel te kunnen gebruiken.
Denk aan een opzetborstel bij een elektrische tandenborstel
of koffiefilters die nodig zijn bij een koffiezetapparaat.
Slide 39 - Tekstslide
5. Concurrende artikelen
= Een artikel dat je verkoopt naast artikelen die heel erg erop lijken.
Een voorbeeld kan zijn een camera,
maar ook meerdere merken
shampoo of verschillende
merken spijkerbroeken.
Slide 40 - Tekstslide
6. Prijsaanbiedingen
= Een artikel dat in de aanbieding is.
Artikelen kunnen blijvend in prijs
verlaagd worden om klanten te
lokken en om extra artikelen te
verkopen. Maar artikelen kunnen ook
alleen in een bepaalde week
goedkoper zijn.
Slide 41 - Tekstslide
7. Rage-artikelen
= Een artikel dat inhaakt op een bepaalde rage. Een rage is iets dat in korte tijd heel erg populair wordt.
Een voorbeeld is Frozen.
Een Disney-film die erg populair is.
Er worden verschillende artikelen verkocht met
de figuren uit de film erop.
Slide 42 - Tekstslide
8. Impulsartikelen
= Een artikel dat je in een opwelling koopt, zonder dat je het van tevoren van plan was.
Denk aan artikelen op het display bij
de kassa, waarop bijvoorbeeld
snoep en chocoladerepen staan.
Of bakken met artikelen in het gangpad
of bij de winkelingang.
Slide 43 - Tekstslide
9. Nieuwe artikelen
= Zijn artikelen die nieuw in de collectie komen.
Meestal krijgen ze eerst een goede
plek in de winkel, zodat ze extra
opvallen. Als het goed verkoopt,
neemt de winkel ze in het assortiment
op. Als ze slecht verkopen, verdwijnen
ze weer.
Slide 44 - Tekstslide
De indeling in een supermarkt?
Slide 45 - Tekstslide
Indeling supermarkt
Een supermarkt is niet willekeurig ingedeeld, er zit een denkproces achter. Neem het plattegrond van een grootwinkelbedrijf onder de loep…
Slide 46 - Tekstslide
Bekijk eens goed deze afbeelding
Welke producten staan dichtbij de ingang en waarom denk je dat de supermarkt ervoor kiest om juist deze producten daar te plaatsen?
Kijk naar de plekken waar vers eten, zoals groente en fruit, ligt. Wat is er anders en wat zou de reden daarvoor kunnen zijn?
Kun je gebieden in de supermarkt vinden waar je denkt dat veel mensen bij elkaar komen? Welke producten vind je daar en waarom denk je dat ze juist daar liggen?
Denk na over waar de dagelijkse dingen die je vaak nodig hebt, zoals brood en melk, liggen in vergelijking met meer luxe dingen?
Slide 47 - Tekstslide
Slide 48 - Video
Slide 49 - Tekstslide
Waarom ruikt het in de supermarkt vaak naar brood, zelfs als ze niet aan het bakken zijn?
A
Ze verspreiden de bakgeur via verstuivers.
B
Er is altijd wel vers brood in de buurt.
Slide 50 - Quizvraag
Waarom staan huismerken meestal op ooghoogte in de winkel?
A
Om het prijsverschil met A-merken snel te tonen.
B
Omdat ze populairder zijn dan A-merken.
Slide 51 - Quizvraag
Waarom staan de producten met de hoogste marge meestal rechts in het rayon?
A
Omdat het de meest logische plek is.
B
Mensen hebben de neiging om rechts te kijken.
Slide 52 - Quizvraag
Waarom staan groenten en fruit vooraan in de winkel?
A
Het geeft een goed en gezond gevoel.
B
Om klanten te verleiden tot gezondere keuzes.
Slide 53 - Quizvraag
Welke afdeling herken je op de foto? Welke producten kan je hier allemaal kopen?
Slide 54 - Open vraag
Welke afdeling herken je op de foto? Welke producten kan je hier allemaal kopen?
Slide 55 - Open vraag
Welke afdeling herken je op de foto? Welke producten kan je hier allemaal kopen?
Slide 56 - Open vraag
Welke afdeling herken je op de foto? Welke producten kan je hier allemaal kopen?
Slide 57 - Open vraag
Welke afdeling herken je op de foto? Welke producten kan je hier allemaal kopen?
Slide 58 - Open vraag
Welke afdeling herken je op de foto? Welke producten kan je hier allemaal kopen?
Slide 59 - Open vraag
Waarom worden vaak seizoensproducten vooraan in de supermarkt geplaatst?
A
Om de klanten te pesten
B
Om de producten langer vers te houden
C
Om klanten te verleiden tot impulsaankopen
D
Om ruimte te besparen
Slide 60 - Quizvraag
Wat is de functie van de indeling van een supermarkt?
A
De winkel efficiënt schoonmaken
B
Klanten afschrikken
C
Klanten verleiden tot aankopen
D
De voorraad overzichtelijk houden
Slide 61 - Quizvraag
Wat is een veelvoorkomende strategie in de indeling van een supermarkt?
A
Alle producten op alfabetische volgorde zetten
B
Populaire producten op ooghoogte plaatsen
C
Geen prijskaartjes gebruiken
D
De kassa's verstoppen
Slide 62 - Quizvraag
Waar staan meestal de zuivelproducten in een supermarkt?
A
Bij de ingang
B
Bij de groente en fruit
C
Op de dierenafdeling
D
Achterin de winkel
Slide 63 - Quizvraag
Wat is de reden voor de specifieke indeling van een supermarkt?
A
Om de producten willekeurig te plaatsen
B
Om de werknemers te pesten
C
Om de looproute van klanten te sturen
D
Om de voorraad efficiënt op te slaan
Slide 64 - Quizvraag
Op leerwandeling in een supermarkt
Slide 65 - Tekstslide
TO DO: tijd om eens een kijkje te gaan nemen hoe het er echt aan toegaat in een kleinwinkelbedrijf in Koekelare/Ichtegem.
Benodigdheden: cursusblad + balpen Maak je cursusblad zo op dat je volgende informatie kan verzamelen. Je moet hier dan een foto van trekken en uploaden.
1: Gegevens kleinwinkelbedrijf bezoek:
Naam: [naam van het kleinwinkelbedrijf] Adres: [adres van het kleinwinkelbedrijf]
Soort: [type winkel of de branche]
Hoofdassortiment:
[lijst de 5 belangrijkste producten van het kleinwinkelbedrijf]
Nevenassortiment:
[lijst met 5 aanvullende producten die het kleinwinkelbedrijf verkoopt]
Betalingsmogelijkheden voor klanten: Alle mogelijkheden om te betalen bij het kleinwinkelbedrijf.
Bewijs van betaling:
[beschrijf het soort bewijs van betaling dat klanten ontvangen, bijvoorbeeld een bon of factuur] Belangrijke gegevens op het bewijs van betaling:
Noem 6 zaken op die op het kasticket staan.
Reden waarom het een kleinwinkelbedrijf is: Argumenten waarom de zaak geclassificeerd wordt als een kleinwinkelbedrijf? (bekijk je nog eens de definitie?)
Slide 66 - Tekstslide
Trek een foto van jouw opgemaakt blad en post deze hier!
Slide 67 - Open vraag
Waar houden winkels nog rekening mee?
Slide 68 - Tekstslide
thema talent
Slide 69 - Tekstslide
Slide 70 - Tekstslide
Slide 71 - Tekstslide
Slide 72 - Tekstslide
Slide 73 - Tekstslide
Slide 74 - Tekstslide
Slide 75 - Tekstslide
Slide 76 - Tekstslide
Slide 77 - Tekstslide
Slide 78 - Tekstslide
Slide 79 - Tekstslide
Slide 80 - Tekstslide
Slide 81 - Tekstslide
Slide 82 - Tekstslide
Slide 83 - Tekstslide
Slide 84 - Tekstslide
A- merk of B- merk?
Slide 85 - Tekstslide
Merkenbeleid
Er zijn 2 soorten merken:
Fabrikantenmerken = een merk dat de fabrikant aan een artikel geeft.
A-merk = Merk dat heel bekend is bij alle consumenten. Er wordt veel reclame voor het artikel gemaakt en het heeft een hoge prijs.
B-merk = Merk dat wat goedkoper is dan een A-merk en minder bekend. De kwaliteit is (vrij) goed en de prijs gemiddeld.
C-merk = Onbekend merk met een lage prijs en vaak ook een lage kwaliteit. 2. Huismerken = Eigen merk van een winkel. De kwaliteit van een huismerk is vaak bijna net zo goed als die van een A-merk, maar de prijs is lager. Dit noemen we ook wel een winkelmerk.
Slide 86 - Tekstslide
Merken
Fabrikantenmerk
Huismerk
A-merk
B-merk
C-merk
Slide 87 - Tekstslide
Slide 88 - Video
Slide 89 - Tekstslide
Een A merk is ......
- een merk met grote naamsbekendheid;
Slide 90 - Tekstslide
Welke A merken ken jij?
Slide 91 - Open vraag
Een A merk is ...
- een product dat de trend set (voorop loopt);
Slide 92 - Tekstslide
Slide 93 - Tekstslide
Slide 94 - Tekstslide
Een A merk is ...
een product waar veel reclame voor wordt gemaakt;
Slide 95 - Tekstslide
Slide 96 - Video
Een A merk ......
- wordt door alle reclame meer verkocht;
Slide 97 - Tekstslide
Slide 98 - Video
Een A merk ....
- is door alle marketing duur!
Slide 99 - Tekstslide
Welke A merken gebruiken jullie thuis en waarom?
Slide 100 - Open vraag
Welk merk is er (naast een A merk) nog meer?
A
Huismerk
B
Eigen merk
C
Winkelmerk
D
B merk
Slide 101 - Quizvraag
B merk ....
- Lijkt qua uiterlijk sterk op een A merk; - Wordt weinig maar meestal geen reclame voor gemaakt; - Is hierdoor goedkoper
Slide 102 - Tekstslide
B-merk
Slide 103 - Tekstslide
A merk
B merk
2,82 euro
1,60 euro
Slide 104 - Tekstslide
Opdracht merken
Slide 105 - Tekstslide
Boodschappen bestellen
Je gaat vandaag voor ondernemerschap op zoek naar de prijzen van producten. Je gaat uitrekenen hoeveel geld je kwijt bent voor boodschappen.
Slide 106 - Tekstslide
Welke supermarkten ken jij?
Slide 107 - Woordweb
Wat is de goedkoopste supermarkt?
Slide 108 - Woordweb
Wat moet je doen?
Op de volgende pagina zie je een boodschappenlijstje
Schrijf de tabel over en vul deze verder in.
Zoek op internet de prijs van deze producten.
Je mag zelf kiezen bij welke supermarkt! Kies hierbij voor A merken.
Kijk goed naar het aantal! Je hebt bijvoorbeeld 3 flessen Cola nodig.
Slide 109 - Tekstslide
Product
Prijs per stuk
Totaal
3x cola 1,5 liter
1x volkoren crackers
1x augurken zoetzuur pot
1x Split ijs 9 stuks
2x boter 500gr
2x paprika chips
2x toiletpapier 24 rollen
1x filterkoffie 500gr
Slide 110 - Tekstslide
Upload hier de foto van de ingevulde tabel
Slide 111 - Open vraag
Hoeveel ben je in totaal kwijt voor de boodschappen?
Slide 112 - Open vraag
Dat is best veel hé?
Zoals je ziet staan er A-merk producten op het boodschappenlijstje.
Een A-merk is een merk dat veel mensen kennen, bijvoorbeeld Coca Cola
Slide 113 - Tekstslide
Het kan ook goedkoper
In plaats van een A-merk kun je ook B-merken kopen. Dit noemen we ook wel huismerken
Dus niet Coca Cola, maar cola van het eigen merk van de Jumbo / Albert Heijn / Plus / Aldi / Lidl
Slide 114 - Tekstslide
Slide 115 - Video
Is dit een A-merk of B-merk?
Slide 116 - Open vraag
Is dit een A-merk of B-merk?
Slide 117 - Open vraag
Noem zoveel mogelijk A-merken
Slide 118 - Woordweb
We gaan het goedkoper inkopen!
1. Ga op zoek naar dezelfde producten, maar dan niet van een A-merk
2. Neem de tabel weer over en zet nu de andere prijzen erachter
3. Reken uit hoeveel je kwijt bent
Slide 119 - Tekstslide
Product
Prijs per stuk
Totaal
3x coca cola 1,5 liter
1x Wasa volkoren 260gr
1x Kühne augurken zoetzuur pot 330gr
2x Blue band goede start 500gr
1x Ola ijs split 9 x 67ml
2x Chio heartbreakers paprika 125gr
2x Page toiletpapier origineel schoon 24 rollen
1x Douwe Egberts Aroma rood Filterkoffie 500 gr
Slide 120 - Tekstslide
Upload hier de foto van de ingevulde tabel
Slide 121 - Open vraag
Hoeveel ben je in totaal kwijt?
Slide 122 - Open vraag
Verkoopkanalen?
Slide 123 - Tekstslide
Verkoopkanaal
Het verspreiden van artikelen naar klanten kan via verschillende kanalen. Met een verkoopkanaal bedoelen we:
het verkooppunt
Slide 124 - Tekstslide
Slide 125 - Tekstslide
Welke verkoopkanalen ken je?
Slide 126 - Woordweb
Slide 127 - Tekstslide
Supermarkt
Verkoopt food en non-food
steeds vaker: zelfbediening met een zelfscankassa
Slide 128 - Tekstslide
Speciaalzaak
Verkoopt producten uit 1 artikelgroep
Gespecialiseerd in een bepaalde producten
Slide 129 - Tekstslide
Warenhuis
Een warenhuis is een grote winkel met verschillende artikelen. Je kunt er bijv. speelgoed, kleding, schrijfwaren, eten kopen.
Slide 130 - Tekstslide
Noem een voorbeeld van een warenhuis
Slide 131 - Open vraag
Er zijn ook kleinwarenhuizen. Een voorbeeld hiervan is
A
HEMA
B
Mediamarkt
C
Albert Heijn
Slide 132 - Quizvraag
Ambulante handel
Is een handel die zich verplaatst zoals de markt.
Slide 133 - Tekstslide
Slide 134 - Tekstslide
Monochannel
Consument kan maar via 1 kanaal kopen.
Slide 135 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van een monochannel?
A
Beenhouwer
B
Albert Heijn
C
C&A
Slide 136 - Quizvraag
Deze winkel maakt gebruikt van monochannel?
A
Kringloopwinkel
B
Action
Slide 137 - Quizvraag
Slide 138 - Tekstslide
Webshop
De producten worden thuisbezorgd of afgehaald.
Het afhaalpunt kan een fysieke winkel zijn.
Betalen kan bijv. met IDEAL, Afterpay, creditcard
Slide 139 - Tekstslide
Slide 140 - Tekstslide
Slide 141 - Tekstslide
Omnichannel
Verkoopkanalen lopen door elkaar. De consument kan bij aankoop verschillende kanalen door elkaar gebruiken. De klant kan bijv. online voorraad bekijken van een filiaal naar keuze.
Hij kan het artikel online reserveren en in de winkel afhalen.
Slide 142 - Tekstslide
Een plaats waar de klant en de verkoper elkaar ontmoeten. De klant wordt op een professionele manier begeleid tijdens zijn aankoop.
A
fysieke winkel
B
webwinkel
C
omnichannel
Slide 143 - Quizvraag
Biedt haar producten online aan. Die producten worden weliswaar uitvoerig beschreven, maar je kunt ze niet aanraken en je wordt niet bediend.
A
fysieke winkel
B
webwinkel
C
omnichannel
Slide 144 - Quizvraag
Je hebt ook merken die ervoor kiezen om hun producten via beide kanalen aan te bieden. Op die manier kan de klant 24/24 zijn of haar product aanschaffen. Die merken hebben dan een ...
A
fysieke winkel
B
webwinkel
C
omnichannel
Slide 145 - Quizvraag
Een slagerij is een voorbeeld van een:
A
Ambulante handel
B
Fysieke winkel
C
Online winkel
Slide 146 - Quizvraag
Een verkoper bij jou aan de deur is een voorbeeld van
A
Ambulante handel
B
Fysieke winkel
C
Online winkel
Slide 147 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van een winkel die monochanneling toepast
Slide 148 - Open vraag
Geef een voorbeeld van een winkel die doet aan Multichanneling
Slide 149 - Open vraag
Geef een voorbeeld van een winkel die doet aan Crosschanneling
Slide 150 - Open vraag
Geef een voorbeeld van een winkel die doet aan Omnichanneling
Slide 151 - Open vraag
Verkoopsystemen
Slide 152 - Tekstslide
Slide 153 - Tekstslide
Slide 154 - Tekstslide
Welke supermarkten ken je die al een zelfscankassa hebben?
Slide 155 - Open vraag
Welke supermarkten ken je die nog geen zelfscankassa hebben?
Slide 156 - Open vraag
Welke winkels met alleen bediening ken je?
Slide 157 - Open vraag
Veilig onine shoppen
Slide 158 - Tekstslide
Veilig online shoppen
Slide 159 - Tekstslide
Slide 160 - Video
Op welke wifi kan je het best shoppen?
A
B
Slide 161 - Quizvraag
Hoe kan je de betrouwbaarheid van de webshop checken?
Slide 162 - Open vraag
Wat is veilig?
A
http://
B
htpps://
C
http://s
D
http:/s
Slide 163 - Quizvraag
Wat was de laatste tip?
Slide 164 - Open vraag
Extra kosten
Slide 165 - Tekstslide
Welke kosten betaal je vaak extra bij online shoppen?
Slide 166 - Woordweb
Slide 167 - Video
Welke extra kosten kwamen erbij?
Slide 168 - Open vraag
Als ik spullen van buiten de EU bestel, moet ik evenveel betalen dan wanneer ik spullen binnen de EU bestel.
A
waar
B
niet waar
Slide 169 - Quizvraag
Ik mag dierlijk producten laten invoeren.
A
niet waar
B
waar
Slide 170 - Quizvraag
Ik mag cultuurgoederen invoeren.
A
waar
B
niet waar
Slide 171 - Quizvraag
Wanneer ik op een lokale markt een namaakrugzak koop, ben ik niet strafbaar.
A
waar
B
niet waar
Slide 172 - Quizvraag
Geneesmiddelen mogen gewoon ingevoerd worden.
A
waar
B
niet waar
Slide 173 - Quizvraag
Het is verboden om exotisch fruit in te voeren.
A
waar
B
niet waar
Slide 174 - Quizvraag
Hoeveel geld heb je bespaard door B-merken te kopen?