Week 7 Periode 4 Uitscheiding 2024

Uitscheiding
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
vaardighedenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Uitscheiding

Slide 1 - Tekstslide

Welke uitscheidingsproducten ken je?

Slide 2 - Woordweb

Uitscheiding
Via je darmen, blaas, huid en longen verlaten afvalstoffen je lichaam. Denk maar aan: poepen, plassen, zweten, scheten laten, overgeven, uitademen. 

Door goed te kijken naar uitscheiding (observeren) kun je veel bijzonderheden zien.

Slide 3 - Tekstslide

Uitscheidingsproducten
- Urine (mictie)
- Ontlasting (defecatie, feaces)
- Menstruatie 
- Sputum
- Transpiratie
- Braken
 

Slide 4 - Tekstslide

Uitscheidingsproducten
- Urine: lichaamsvloeistof waarmee afvalstoffen worden uitgescheiden via de urinewegen

- Feces: ook wel ontlasting, defecatie genoemd. Bestaat voor 75% uit water en 25% uit vaste stoffen. Ontlasting is zacht, gevormd en de kleur varieert van licht- tot donkerbruin. 

Slide 5 - Tekstslide

Waar bestaan de urinewegen uit?
A
Urineleiders, urineblaas
B
Nieren, Urineblaas, urinebuis
C
Urineleiders, Urinebuis
D
Nieren, Urineleiders, urineblaas, urinebuis

Slide 6 - Quizvraag

Urinestelsel

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel urine plas je per dag?
A
meer dan 2 liter
B
minder dan een halve liter
C
tussen een halve liter en 1 liter
D
tussen de 1,5 liter en 2 liter

Slide 8 - Quizvraag

Incontinentie wat is dat?

Incontinentie

Wat is dat nou eigenlijk?

Slide 9 - Tekstslide

Incontinentie houd in:
Dat je door een aandoening ​
de urine en/of ontlasting ​
niet meer (goed) kunt ophouden.
Hierdoor heeft een cliënt geen controle de lozing van urine en/of ontlasting

Slide 10 - Tekstslide

Observeren van urine
De kleur 
(licht, donker, rood, vlokken) 
De hoeveelheid 
De geur
Pijn bij het plassen

Slide 11 - Tekstslide

Verstoring uitscheiding van urine door:

- Prostaatvergroting
- Verzaking van de buikorganen
- Overprikkeling van blaas/darmen
- Stofwisselingsproblemen
- Immobiliteit
- Motorische handicaps
- Verminderde voeding- en vochtopname

Slide 12 - Tekstslide

De stoelgang
Defecatiepatroon verschilt per persoon. Kan variëren van enkele malen per dag tot twee keer per week. 
Soort en hoeveelheid is bij ieder persoon anders en is afhankelijk van het typen voedsel wat de cliënt eet. 

2 stoelgangproblemen;
- Obstipatie : verstoring van het ontlastingspatroon
- Diarree

Slide 13 - Tekstslide

Observaties feces
  • Frequentie
  • Hoeveelheid
  • Kleur​
  • Consistentie
  • Geur
  • Samenstelling






Slide 14 - Tekstslide

Obstipatie 
  • Eigen ontlastingspatroon
  • Moeite met poepen en minder dan 3 x per week 
  • Te lang in de dikke darm 
  •  Hoe langer de poep in de dikke darm zit, hoe harder en droger het wordt. 
  • Veel moeite en pijn bij lozing

Slide 15 - Tekstslide

Diarree
  • Waterdunne ontlasting 
  • Vaak meerdere keren per dag
  •  Aandrang  meestal plotseling
  •  Ophouden  meestal niet of moeizaam
  •  Andere kleur, geur en substantie
  • Voorkom uitdroging van de cliënt

Slide 16 - Tekstslide

Teken van uitdroging
Weinig urine
Donkere urine
Suf
Droge mond/lippen 
Dorst
Verward

Slide 17 - Tekstslide

Wat kun je doen om uitdroging te voorkomen

Slide 18 - Woordweb

Wat kun je doen tegen uitdroging?


Minimaal 2 tot 3 liter drinken (water-thee-bouillon)

ORS

Als iemand ziek is dan is het advies om kleine slokjes te drinken. 

Slide 19 - Tekstslide

Hulpmiddelen

Slide 20 - Tekstslide

incontinentiemateriaal

Slide 21 - Tekstslide

po en urinaal
postoel
douche stoel
po en urinaal spoeler
bed pan
urinaal

Slide 22 - Tekstslide

Poep en plas quiz: wat zegt uitscheiding over je gezondheid?

Slide 23 - Tekstslide

Waar let je op bij de uitscheiding?
A
de kleur
B
je hoeft niet te kijken
C
doet de huisarts
D
de kleur, hoeveelheid, bloed, structuur.

Slide 24 - Quizvraag

Zweet, menstruatie zijn ook vormen van uitscheiding
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Een ander woord voor feces is?
A
Incontinentie
B
Ontlasting
C
Geelzucht
D
Urine

Slide 26 - Quizvraag

Wat betekent incontinent zijn?
A
Dat je ontlasting heel hard is
B
Dat je niet kunt plassen
C
Dat je niet kunt poepen en plassen
D
Dat je geen controle hebt over je sluitspieren

Slide 27 - Quizvraag

Door de kraan te laten lopen moet je plassen
A
Feit
B
Fabel

Slide 28 - Quizvraag

Bij diarree gaat er veel vocht verloren. Daarom moet je bij diarree meer vocht innemen dan normaal.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Te lang je urine ophouden kan zorgen voor een blaasontsteking?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Als urine ‘zoetig’ ruikt kan het wijzen op suikerziekte
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide