2HV Overzicht zinsdelen

2HV
Overzicht zinsdelen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

2HV
Overzicht zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Stappenplan 1
******Enkelvoudige zin of samengestelde zin? 
Bij samengestelde zin:
1. Voegwoord omcirkelen (en, want, maar, dus, of = nevenschikkend);
2. PV en OW zoeken in beide zinnen;
3. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin?;
5. Alleen de hoofdzin ontleden.

Slide 2 - Tekstslide

1. Voegwoord omcirkelen 
Voegwoord = het woord dat zinnen aan elkaar voegt. 





Aangezien
 
we wilden winnen, stelden we de sterkste spelers op.
Hij is in gevaar, maar dat komt niet door mij.

Onderschikkend vw
- verbindt twee ongelijke delen met elkaar
- aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, ofschoon, enz. 


Nevenschikkend vw
- verbindt twee gelijke delen met elkaar
- en, maar, of, want, dus 








Slide 3 - Tekstslide

 2. PV en OW zoeken in beide zinnen 






Aangezien we wilden winnen, stelden we de sterkste spelers op.
Hij is in gevaar, maar dat komt niet door mij.

Slide 4 - Tekstslide

3. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin?




                           niet                                        niet
Aangezien we wilden winnen, stelden we de sterkste spelers op.       (BZ+HZ)
   niet                                     niet
Hij is in gevaar, maar dat komt niet door mij.                                                   (HZ+HZ)
Strategie 1:
Probeer een woord tussen het ow en de pv te zetten.
Kan dat? Bijzin                               Kan dat niet? Hoofdzin

Slide 5 - Tekstslide

3. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin?



Aangezien we wilden winnen, stelden we de sterkste spelers op.        
Stelden we de sterkste spelers op, aangezien we wilden winnen?       (HZ+BZ)

H
ij is in gevaar, maar dat komt niet door mij.                                                   
Vraagzin maken is moeilijk                                                                                       (HZ+HZ)
Strategie 2:
Maak een vraagzin. De hoofdzin komt vooraan te staan.

Slide 6 - Tekstslide

5. Alleen de hoofdzin ontleden


Zie stappenplan 2!

Slide 7 - Tekstslide

Stappenplan 2
!Bij samengestelde zin eerst stappenplan 1!
1. Persoonsvorm  
2. Gezegde 
     - Alle werkwoorden in de zin zoeken
     - Wat is het belangrijkste werkwoord? (VIP)
     - Belangrijkste ww = KWW = Naamwoordelijk gezegde                                Belangrijkste ww = ZWW = Werkwoordelijk gezegde
3. Zinsdeelstrepen 
4. Onderwerp
5.  - Naamwoordelijk gezegde --> Naamwoordelijk deel  (altijd!)    
      - Werkwoordelijk gezegde --> Lijdend voorwerp (niet altijd!)
6. Meewerkend voorwerp     
7.  Bijwoordelijke bepaling                                                                               
8. Bijvoeglijke bepaling

Slide 8 - Tekstslide

Overzicht zinsdelen en vragen
pv
wg 
zinsdelen

o
lv
mv
bwb
Zin vragend maken.
Alle werkwoorden in de zin.
Zet zo groot mogelijk voor de pv + kijk naar functie 
wie/wat + gezegde?
wie/wat + gezegde + o?
aan/voor wie + gezegde + o + lv?
Alles wat overblijft.

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm 
= Geeft de tijd (tegenwoordige tijd of verleden tijd) en het getal (enkelvoud of meervoud) van de zin aan.

Hoe vind je een PV?
- Tijd veranderen  --> PV verandert mee
- Vraagzin maken --> PV is het eerst werkwoord in de zin.

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (WG) vertelt waar de zin om draait. Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. 
Vb.
Ik maak elk weekend een appeltaart. 
gezegde = maak
Ik heb dit weekend een appeltaart gebakken. 
gezegde = heb gebakken

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het WG = PV + alle andere ww in de zin. Er zijn meer mogelijkheden. 

Zie schema op de volgende dia. 

Slide 12 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde 
- Alle werkwoorden in een zin + het naamwoordelijk deel
- Het naamwoordelijk deel zegt iets over het onderwerp:
Jana is al enkele dagen erg verdrietig.
- Het naamwoordelijk gezegde bevat altijd een KWW:
Altijd al werd Boris bang van oude mensen. (kww-nwd)
Hij is zijn hele leven aardig gebleven. (hww-nwd-kww)
Inge kan dolfijntrainster geworden zijn. (hww-nwd-kww-hww)

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

|Zinsdelen|
= Een zo groot mogelijk stuk zin dat voor de PV past.

- Vóór de PV staat altijd maximaal één zinsdeel;
- Elk zinsdeel kan maar één naam krijgen.
Plastic tassen \ vormen \ nog steeds \ een ernstige bedreiging  \ voor het milieu. \\
In de groeiende Heinz-Ketchup uit 2004 \ hebben \ we \ zin. \\

Slide 16 - Tekstslide

(Onderwerp)
= Wie/Wat + persoonsvorm?
- Het OW begint nóóit met een voorzetsel;
- Sommige OW'en zijn lastiger:
Wie heeft jou voor je verjaardag die oorbellen gegeven?
Vraag = wie/wat heeft?               Antwoord =  ?
Tip:  Maak een ander woord van 'Wie', zoals 'de trainer:
De trainer heeft jou voor je verjaardag die oorbellen gegeven. 
OW = 'de trainer', dus 'wie' is het onderwerp in de originele zin.

Slide 17 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
- Hoeft niet in de zin te staan;
- Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + OW? Antwoord = LV
- In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een LV
- Een LV begint nooit met een voorzetsel

vb. Deze aap wil altijd een gouden ring dragen.
Wie/wat wil deze aap dragen? Antwoord = een gouden ring (LV)

Slide 18 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
- Hoeft niet in de zin te staan;
- Aan/voor wie + gezegde + OW + LV? Antwoord = MV;
- Een MV is bijna altijd een mens of een dier;
- Controleer of je aan/voor kunt weglaten of kunt toevoegen.
Ineke heeft het antwoord aan mij gevraagd.
Vraag = Aan/voor wie heeft Ineke het antwoord gevraagd? Antwoord = 'aan mij'. 'Aan' kun je, door te schuiven, weglaten.

Slide 19 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
- Het 'prullenbakzinsdeel';
- Kunnen er meer van in een zin staan;
- Kunnen antwoord geven op 'waar?', 'wanneer?', 'waarvandaan?', 'waarheen?', 'waarom?', 'waardoor?', 'hoe?', enz. 
- Ook de bovengenoemde woorden zijn BWB's. 
- Sommige BWB's geven geen antwoord op vragen, maar blijven over in de zin. 

Slide 20 - Tekstslide