P2-Check de begrippen

KERNCONCEPT Sociale ongelijkheid (1)
Een situatie waarin                       tussen mensen in al dan niet                         kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke               en leiden tot een ongelijke                    van schaarse en hooggewaardeerde            , van waardering en                                            .
verschillen
aangeboren
zaken
verdeling
positie
behandeling
1 / 27
volgende
Slide 1: Sleepvraag
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

KERNCONCEPT Sociale ongelijkheid (1)
Een situatie waarin                       tussen mensen in al dan niet                         kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke               en leiden tot een ongelijke                    van schaarse en hooggewaardeerde            , van waardering en                                            .
verschillen
aangeboren
zaken
verdeling
positie
behandeling

Slide 1 - Sleepvraag

KERNCONCEPT Sociale ongelijkheid (2)

Een situatie waarin (1) tussen mensen in al dan niet (2), consequenties hebben voor hun (3) en leiden tot een (4) van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling.

Slide 2 - Open vraag

KERNCONCEPT Sociale ongelijkheid (3)

Een situatie waarin (1) in al dan niet (2), consequenties hebben voor hun (3) en leiden tot een (4).

Slide 3 - Open vraag

KERNCONCEPT Sociale ongelijkheid (4)

Beschrijf nu het hele kernconcept.

Slide 4 - Open vraag

Noem de 3 soorten van sociale ongelijkheid.

Slide 5 - Open vraag

Sociale mobiliteit
Sociale stratificatie
Positieverwerving
Positietoewijzing
Maatschappelijke oorzaken waardoor een persoon in een bepaalde positie terechtkomt.
De mogelijkheid van individuen om verandering aan te brengen in hun maatschappelijke positie
Het verkrijgen van een maatschappelijke positie door de eigen bijdrage van een persoon .
Een verdeling van de maatschappij in groepen, waartussen sociale ongelijkheid bestaat

Slide 6 - Sleepvraag

KERNCONCEPT Macht (1)
Het vermogen om                           in te zetten om bepaalde                             te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te                    of te                   .
hulpbronnen
doelstellingen
vergroten
beperken

Slide 7 - Sleepvraag

KERNCONCEPT Macht (2)

Het (1) om hulpbronnen in te zetten om bepaalde (2) te bereiken en de (3) van anderen te beperken of te vergroten.


Slide 8 - Open vraag

KERNCONCEPT Macht (3)

Het (1) in te zetten om bepaalde (2) en de (3) te beperken of te vergroten.


Slide 9 - Open vraag

KERNCONCEPT Macht (4)

Beschrijf nu het hele kernconcept.

Slide 10 - Open vraag

Macht op micro-niveau
Macht op macro-niveau
Macht op meso-niveau
Tussen wijken, steden, groepen, organisaties en instituties.
Tussen indiviudele personen.
Tussen landen en internationale organisaties, zoals de EU en de NAVO.

Slide 11 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen formele en informele macht?

Slide 12 - Open vraag

Politieke machtsbron
Economische machtsbron
Affectieve machtsbron
Cognitieve machtsbron
Waardevolle kennis.
Middelen tot legitiem uitoefenen van dwang.
Vermogen om andere emotioneel te binden.
Schaarse goederen.

Slide 13 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen electorale en niet-electorale participatie?

Electorale participatie: stemmen, meewerken aan een verkiezingscampagne, lidmaatschap politieke partijen. 

Niet-electorale participatie: lobbyen, contacten met politici, politieke partijen, belangenorganisaties en/of media; lidmaatschap belangenorganisaties, protestacties.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de ontwikkelingsvisie en de instrumentele visie?
Ontwikkelingsvisie: In deze visie wordt betrokkenheid van burgers bij het politiek systeem toegejuicht. Politieke participatie is een doel op zichzelf: burgers leren er veel van en hun zelfvertrouwen en bekwaamheid om te participeren neemt toe. Ook wordt het politieke stelsel daardoor breed gesteund en worden er besluiten genomen die daadwerkelijk berusten op de wil van (de meerderheid) van de bevolking.  

Instrumentele visie: In deze visie staat de stabiliteit van het politiek systeem centraal. Politieke participatie is vooral een middel om tot besluiten te komen. Mensen weten zelf het beste wat hun belangen zijn, en door te stemmen geven ze de gekozen politici een aanwijzing voor de inrichting van het beleid. Te veel participatie is een gevaar voor de democratie, want de meeste mensen denken niet erg democratisch.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de theorie van het pluralisme en de machtselitetheorie?
Volgens de theorie van het pluralisme bestaat de moderne samenleving uit een veelheid van maatschappelijke groepen die allemaal verschillende belangen vertegenwoordigen. Daarmee wordt verzekerd dat er in de samenleving een zekere spreiding van macht is. Er is open toegang tot het proces van politieke besluitvorming. 
 
Volgens de machtselitetheorie is er een machtselite, die sleutelposities inneemt op sociaaleconomisch en politiek terrein. Veel macht en invloed zijn geconcentreerd in grote organisaties waartegen de macht van regering en parlement nauwelijks opgewassen is.

Slide 16 - Tekstslide

KERNCONCEPT Gezag (1)

(1) die als (2) beschouwd wordt.

Slide 17 - Open vraag

KERNCONCEPT Gezag (2)

Beschrijf nu het hele kernconcept.

Slide 18 - Open vraag

KERNCONCEPT Conflict (1)
Een situatie waarin                     , groepen en/of staten elkaar                           om de eigen               te                 .
individuen
tegenwerken
bereiken
doelen

Slide 19 - Sleepvraag

KERNCONCEPT Conflict (2)

Een situatie waarin (1), groepen en/of staten elkaar (2) om de eigen (3) te bereiken.

Slide 20 - Open vraag

KERNCONCEPT Conflict (3)

Beschrijf nu het hele kernconcept.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het verschil tussen de conflictbenadering van Marx en Huntington?

Slide 22 - Open vraag

Verschil in gender
Verschil in etniciteit
Verschil in klasse
Generatieverschil

Verschillen tussen jonge en oude mensen.



Niet-biologische, cultureel bepaalde verschillen tussen mannen en vrouwen.
Verschillen in sociale en economische omstandigheden tussen groepen.
Verschillen in afkomst tussen bevolkingsgroepen.

Slide 23 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen het harmoniemodel en het conflictmodel?
Harmoniemodel: de nadruk ligt op overleggen en er samen uit komen (consensus). Er is sprake van consensus als men een breed gedragen overeenstemming bereikt heeft. 

Conflictmodel: de nadruk ligt op ieders eigen doelen en belangen. Door het inzetten het beïnvloeden van de politiek en de bevolking via de media probeert men anderen te overtuigen van hun gelijk. Mocht dit ook bijvoorbeeld na bemiddeling niet lukken en komen zij niet tot een compromis, dan kunnen zij hun toevlucht nemen tot zwaardere middelen, zoals stakingen, burgerlijke ongehoorzaamheid, boycot of een opstand.

Slide 24 - Tekstslide

KERNCONCEPT Samenwerking (1)
Het proces waarin                     , groepen en/of staten                      vormen om hun                    op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk         .
individuen
relaties
doel
handelen

Slide 25 - Sleepvraag

KERNCONCEPT Samenwerking (2)

Het proces waarin (1) relaties vormen om hun (2) op elkaar af te stemmen voor een (3).

Slide 26 - Open vraag

KERNCONCEPT Samenwerking (3)

Beschrijf nu het hele kernconcept.

Slide 27 - Open vraag