Basis 4 H2.1

Welkom Basis 4! 
H2.1 Waarmee betaal je? 
Telefoons weg, jassen uit, boeken OP tafel en tassen VAN tafel. 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom Basis 4! 
H2.1 Waarmee betaal je? 
Telefoons weg, jassen uit, boeken OP tafel en tassen VAN tafel. 

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Welkom
Wat gaan we vandaag doen?
Terugblik
Doelen/uitleg
Aan de slag
Afsluiten



Slide 2 - Tekstslide

Doelen:
  • Welke functies geld heeft
  • Hoe je op verschillende manieren kunt betalen
  • Wat voor saldo je betaalrekening kan hebben
  • Hoe je een nieuw saldo berekent

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Geld functies
  • Ruilmiddel: met geld kun je iets kopen.
  • Rekenmiddel: met geld stel je vast hoeveel iets waard is.
  • Spaarmiddel: met geld kun je sparen voor iets wat je later wilt kopen.

Slide 5 - Tekstslide

Elektronisch betalen
Bij elektronisch betalen gaat het geld meteen van jouw bankrekening naar de bankrekening van de ander.

Slide 6 - Tekstslide

Elektronisch betalen kan op drie manieren: 

  • Met internetbankieren
  • Bij een webwinkel. Je betaalt bijvoorbeeld via iDeal, PayPal, Afterpay of via een creditcard.
  • Bij een betaalautomaat met je pinpas en pincode of contactloos

Slide 7 - Tekstslide

Creditcard
Bij aankopen met een creditcard worden je betalingen meestal aan het eind van de maand van je rekening afgeschreven.
Tot die tijd heb je eigenlijk een schuld. 
Waarom is dat? 

(Bij een aanschaf van een 
creditcard moet je 18+ zijn.) 

Slide 8 - Tekstslide

Nieuw saldo berekenen 
Oud saldo + Ontvangsten - Betalingen = 
Nieuw saldo

Lisa's saldo was op vrijdag 18 september: €30,50 
Zij heeft zondag 20 september voor €24,95 aan kleding besteld. 
Gelukkig kreeg ze haar zakgeld van €15 vanochtend gestort op haar rekening. Wat is Lisa's saldo nu? 

Slide 9 - Tekstslide

Saldo 
Wat is je saldo? 
Saldo is het geld wat nog op je bankrekening staat.
'In de plus' (CR) & 'In de min' (D) 
Over een negatief saldo moet je rente betalen. 

Slide 10 - Tekstslide

Geld is een ruilmiddel wanneer ....
A
je iets koopt
B
een rekensom maakt
C
je geld in je spaarpot doet

Slide 11 - Quizvraag

Debetsaldo is ...
A
je saldo is positief
B
je saldo is negatief

Slide 12 - Quizvraag

Aan de slag
Wat: §2.1 + samenvatting
Huiswerk voor woensdag 23 september. 

Rood = Volledige stilte 
Oranje = Het geluid moet zachter anders gaat
het stoplicht op rood. 
Groen = Er mag zachtjes overlegd worden. 

Slide 13 - Tekstslide