oefenen toets Taalverzorging 4

oefenen toets Taalverzorging 4
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

oefenen toets Taalverzorging 4

Slide 1 - Tekstslide


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 2 - Open vraag

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Zij heeft het mij toch verteld.

Slide 3 - Open vraag


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 4 - Open vraag


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 5 - Open vraag

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Rojda heeft het mij toch verteld.

Slide 6 - Open vraag

Wat is geen zinsdeel?
A
Persoonsvorm (pv)
B
Onderwerp (ow)
C
Lijdend voorwerp (lv)
D
Zelfst. naamwoord (zn)

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn zinsdelen?
A
Stukjes van een zin
B
stukjes van een woord
C
één woord

Slide 8 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 9 - Quizvraag

Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Wat is hier het verwijswoord?
A
uit
B
Ghana
C
land
D
dat

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het juiste verwijswoord?

Het meisje ... daar was, had mooie vlechten.
A
die
B
dat

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het juiste verwijswoord?

Dat schilderij is van Rembrandt en ... hier is van Vermeer.
A
deze
B
dit

Slide 12 - Quizvraag

Kies het goede verwijswoord!

... klasgenootje heeft gespijbeld.
A
Deze
B
Dit

Slide 13 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de conclusie
A
deze conclusie
B
dit conclusie

Slide 14 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het experiment
A
deze experiment
B
dit experiment

Slide 15 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

de fakkel
A
dat fakkel
B
die fakkel

Slide 16 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het tekort
A
deze tekort
B
dit tekort

Slide 17 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 18 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'volk'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 19 - Quizvraag

Vul het juiste verwijswoord in:

Het meisje ... daar loopt, ken ik.
A
die
B
deze
C
dat
D
dit

Slide 20 - Quizvraag



Noteer het verkleinwoord:

auto

Slide 21 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

baby

Slide 22 - Open vraag

Verkleinwoord:

Slide 23 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

film

Slide 24 - Open vraag

Verkleinwoorden

Slide 25 - Open vraag

Verkleinwoorden

Slide 26 - Open vraag

Verkleinwoorden

Slide 27 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

brug

Slide 28 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

ketting

Slide 29 - Open vraag