Hoofdstuk 2 - opdracht 6 en 7

Hoofdstuk 2 - opdracht 6 en 7
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2 - opdracht 6 en 7

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 6
1. lees de werkwoorden 
2. vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige tijd. 

Slide 2 - Tekstslide

Hele werkwoord: mengen
Ik ____

Slide 3 - Open vraag

Hele werkwoord: mengen
jij/ u ____

Slide 4 - Open vraag

Hele werkwoord: mengen
Hij/ zij/ die ____

Slide 5 - Open vraag

Hele werkwoord: mengen
Wij ____

Slide 6 - Open vraag

Hele werkwoord: mengen
jullie ____

Slide 7 - Open vraag

Hele werkwoord: mengen
zij ____

Slide 8 - Open vraag

Hele werkwoord: drinken
Ik ____

Slide 9 - Open vraag

Hele werkwoord: drinken
jij/ u ____

Slide 10 - Open vraag

Hele werkwoord: drinken
Hij/ zij/ die ____

Slide 11 - Open vraag

Hele werkwoord: drinken
Wij ____

Slide 12 - Open vraag

Hele werkwoord: drinken
jullie ____

Slide 13 - Open vraag

Hele werkwoord: drinken
zij ____

Slide 14 - Open vraag

Hele werkwoord: draaien
Ik ____

Slide 15 - Open vraag

Hele werkwoord: draaien
jij/ u ____

Slide 16 - Open vraag

Hele werkwoord: draaien
Hij/ zij/ die ____

Slide 17 - Open vraag

Hele werkwoord: draaien
Wij ____

Slide 18 - Open vraag

Hele werkwoord: draaien
jullie ____

Slide 19 - Open vraag

Hele werkwoord: draaien
zij ____

Slide 20 - Open vraag

Hele werkwoord: bakken
Ik ____

Slide 21 - Open vraag

Hele werkwoord: bakken
jij/ u ____

Slide 22 - Open vraag

Hele werkwoord: bakken
Hij/ zij/ die ____

Slide 23 - Open vraag

Hele werkwoord: bakken
Wij ____

Slide 24 - Open vraag

Hele werkwoord: bakken
jullie ____

Slide 25 - Open vraag

Hele werkwoord: bakken
zij ____

Slide 26 - Open vraag

Hele werkwoord: reserveren
Ik ____

Slide 27 - Open vraag

Hele werkwoord: reserveren
jij/ u ____

Slide 28 - Open vraag

Hele werkwoord: reserveren
Hij/ zij/ die ____

Slide 29 - Open vraag

Hele werkwoord: reserveren
Wij ____

Slide 30 - Open vraag

Hele werkwoord: reserveren
jullie ____

Slide 31 - Open vraag

Hele werkwoord: reserveren
zij ____

Slide 32 - Open vraag

Hele werkwoord: koelen
Ik ____

Slide 33 - Open vraag

Hele werkwoord: koelen
jij/ u ____

Slide 34 - Open vraag

Hele werkwoord: koelen
Hij/ zij/ die ____

Slide 35 - Open vraag

Hele werkwoord: koelen
Wij ____

Slide 36 - Open vraag

Hele werkwoord: koelen
jullie ____

Slide 37 - Open vraag

Hele werkwoord: koelen
zij ____

Slide 38 - Open vraag

Opdracht 7
wat moet je doen?
1. lees de zinnen. 
2. vervoeg de werkwoorden op je juiste manier 

Let op! alle zinnen staan in de tegenwoordige tijd. 

Slide 39 - Tekstslide

De kok ____ (gebruiken) niet veel conserveermiddelen in zijn gerechten

Slide 40 - Open vraag

Mijn tante ____ (begrijpen) de gebruiksaanwijzing van de keukenmachine niet.

Slide 41 - Open vraag

Wij ____ (verheugen) ons op het etentje in het restaurant.

Slide 42 - Open vraag

tijdens de lunch ____ (serveren) de kantinejuffrouw alleen gerechten met biologische ingrediënten.

Slide 43 - Open vraag

Ik ____ (vinden) chocolademousse zo lekker.

Slide 44 - Open vraag

De bakker ____ (ontvangen) zijn klanten altijd zeer gastvrij.

Slide 45 - Open vraag

In de koeling _____ (liggen) een groot assortiment diepvriesgroenten.

Slide 46 - Open vraag

In de zomer ____ (consumeren) wij veel fruit.

Slide 47 - Open vraag

De kwaliteit ____ (worden) gecontroleerd.

Slide 48 - Open vraag

Ik ____ (hebben) een leesbril nodig om dat etiket te kunnen lezen.

Slide 49 - Open vraag

Slide 50 - Tekstslide