Werken met databases

Werken met databases

Leerdoelen

Aan het einde van deze les kun je:
- Uitleggen wat een database is
- Werken met een database

Introduceer de leerdoelen en leg uit wat de studenten zullen leren in deze les.

Wat weet jij al over databases?

Wat is een database?

Een database is een georganiseerde verzameling van gegevens die kunnen worden geopend en bijgewerkt.

Leg uit wat een database is en waarvoor het wordt gebruikt. Bespreek de voordelen van het gebruik van een database.

Soorten databases

Er zijn verschillende soorten databases, zoals relationele databases, NoSQL-databases en grafische databases.

Beschrijf de verschillende soorten databases en hun kenmerken.

Relationele databases

Een relationele database organiseert gegevens in tabellen met rijen en kolommen.
SQL wordt gebruikt om gegevens op te halen en te wijzigen.

Leg uit hoe relationele databases zijn opgebouwd en hoe ze worden gebruikt. Bespreek de rol van SQL.

NoSQL-databases

NoSQL-databases slaan gegevens op in documenten, sleutel-waardeparen of grafieken. Dit maakt het gemakkelijker om ongestructureerde gegevens op te slaan.

Beschrijf hoe NoSQL-databases werken en wanneer ze worden gebruikt.

Grafische databases

Grafische databases slaan gegevens op in nodes en edges. Dit maakt het gemakkelijk om relaties tussen gegevens te visualiseren.

Beschrijf hoe grafische databases werken en waarvoor ze worden gebruikt.

Werken met een database

Om met een database te werken, moet je weten hoe je gegevens kunt opvragen, invoegen, bijwerken en verwijderen.

Leg uit hoe studenten kunnen werken met een database, inclusief CRUD-operaties.

Samenvatting

Een database is een georganiseerde verzameling van gegevens die kunnen worden geopend en bijgewerkt. Er zijn verschillende soorten databases, waaronder relationele, NoSQL- en grafische databases. Om met een database te werken, moet je weten hoe je gegevens kunt opvragen, invoegen, bijwerken en verwijderen.

Herhaal de belangrijkste punten van de les en benadruk de belangrijkste leerdoelen.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.