2. Welke 4 verbanden + bijbehorende signaalwoorden ken je nog?
Tegenstelling: maar, echter, toch, hoewel, daarentegen, ...
Opsomming: ten eerste, tot slot, en, of, ook, bovendien, daarnaast, ...
Oorzaak/gevolg: ten gevolge van, daarom, want, ...
Voorbeeld: zo, zoals, bijvoorbeeld, ...