Naamwoordelijk gezegde

Werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten jullie al over het werkwoordelijk gezegde en/of het naamwoordelijk gezegde?

Slide 2 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Het meisje heeft een glas water gepakt. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Het meisje heeft een glas water gepakt. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Het meisje heeft een glas water gepakt

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Het meisje heeft een glas water gepakt
Dus het werkwoordelijke gezegde is: 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Het meisje heeft een glas water gepakt
Dus het werkwoordelijke gezegde is: 
heeft gepakt

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Hij staat daar te huilen. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Hij staat daar te huilen. 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Hij staat daar te huilen

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Hij staat daar te huilen

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Hij staat daar te huilen
Dus het werkwoordelijke gezegde is: 

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Hij staat daar te huilen
Dus het werkwoordelijke gezegde is: 
staat te huilen

Slide 14 - Tekstslide

Harry Potter is een tovenaar.

Slide 15 - Open vraag

Koen is aan het tekenen.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Een naamwoordelijk gezegde geeft een kenmerk of eigenschap van het onderwerp. 

Slide 18 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Bestaat uit twee delen:
- Een koppelwerkwoord (en andere hulpwerkwoorden)
        =werkwoordelijk deel

- Een zinsdeel met daarin een zn of bn. Het zegt iets over het onderwerp, over zijn eigenschap/toestand.
       =naamwoordelijk deel

Slide 19 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

zwabbels+hdv

Slide 20 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde voorbeeld:

  1. Mijn mobiel is kapot.
  2. Hij lijkt me erg aardig.
  3. Hij is op school de beste tennisser
  4. Mijn dochter was gisteren ziek

Slide 21 - Tekstslide

Ronald is lief

Bestaat uit twee delen:
is = werkwoordelijk deel
lief = naamwoordelijk deel

ng= is lief

Slide 22 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Zijn, worden, blijven. 

blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Kom je één van deze werkwoorden tegen? Alleen dan kan het een koppelwerkwoord zijn, maar dat hoeft niet.


Slide 23 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Kom je één van deze werkwoorden tegen? Alleen dan kan het een koppelwerkwoord zijn, maar dat hoeft niet.

Jos wordt straks opgehaald.  wg= wordt opgehaald

Timo wordt later Timmerman. ng= wordt timmerman

Slide 24 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde 

                       OF!!!!!!!!!


Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde

Slide 25 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde 
    Iemand doet iets.
      
 OF
                      
Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde
    Iemand is iets.

Slide 26 - Tekstslide

Doen of zijn?
1. Hij wordt vader.
2. Hij pakt de beker.
3. Hij blijkt morgen afwezig te zijn.
4. Hij is naar huis gekomen.

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeelden
Het schoolreisje was voor veel leerlingen erg vermoeiend. 
  was = zww (vorm van zijn)

  wat/wie + was + het schoolreisje ? => erg vermoeiend

  nwgez: was erg vermoeiend. (was = kww)

Slide 28 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.

Slide 29 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.

Slide 31 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.

Slide 32 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 

Slide 33 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 
zijn prachtig

Slide 34 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.

Slide 35 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.

Slide 36 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.

Slide 37 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 

Slide 38 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
De juf schijnt leuk te zijn.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 
schijnt leuk te zijn

Slide 39 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zinnen? 

Slide 40 - Tekstslide

De kraai is naar het zuiden gevlogen.
A
naar zuiden
B
de kraai
C
is gevlogen
D
het zuiden

Slide 41 - Quizvraag

Koen heeft een mooi gedicht geschreven.
A
Koen geschreven
B
Koen gedicht
C
mooi gedicht
D
heeft geschreven

Slide 42 - Quizvraag

Antony heeft de quizvragen expres fout geantwoord.
A
expres fout
B
heeft geantwoord
C
Antony heeft
D
de quizvragen

Slide 43 - Quizvraag

Heeft Atour zijn huiswerk gemaakt?

Slide 44 - Open vraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in deze zinnen? 

Slide 45 - Tekstslide

Dat meisje wordt later tandarts.

A
wordt tandarts
B
later tandarts
C
meisje wordt
D
dat meisje

Slide 46 - Quizvraag

Het eten is lekker.
A
eten lekker
B
het eten
C
is lekker
D
eten lekker

Slide 47 - Quizvraag

De spiegel blijft recht staan.

A
recht staan
B
de spiegel
C
spiegel staan
D
blijft recht

Slide 48 - Quizvraag

Zinnen bedenken voor het naamwoordelijk gezegde is erg lastig.

Slide 49 - Open vraag

Jouw cijfer wordt een voldoende.

Slide 50 - Open vraag

Ik ben ziek.

Slide 51 - Open vraag

NG
WG
We nemen naar haar verjaardag allemaal iets lekkers mee
Hij is altijd een goede dokter gebleven
Dat lijkt me een goed idee
Ik blijf hier wachten
Zij is ballerina geworden

Slide 52 - Sleepvraag

Zet de zinnen in het juiste vak: wg of ng?
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
Het voorstel werd meteen goedgekeurd.
Uiteindelijk is zij manager geworden.
Hij is vroeger een uitstekende voetballer geweest.
We hebben voor dat reisje een jaar gespaard!

Slide 53 - Sleepvraag

2. De schilder verft de muur roze. 
1. Eliza’s telefoon is kapot gegaan. 


3. Komende zomer ga ik bergbeklimmen. 
4. Felix heeft vandaag al tien mandarijnen opgegeten. 

5. Sandra bleek vorige week sterker dan Wilco. 
wg
wg
ng
ng
ng
wg

Slide 54 - Sleepvraag

Slide 55 - Link