11-12 juni - bwb en start Meer dan lezen §5 en §6

11-12 juni - bwb en start Meer dan lezen §5 en §6
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

11-12 juni - bwb en start Meer dan lezen §5 en §6

Slide 1 - Tekstslide

Welkom hv1a!
Ga lekker zitten en pak: 

 - je leesboek

Laptops dicht!
 
  
 












maandag 30 september 2024
woensdag 11 juni 2025

Slide 2 - Tekstslide

Lezen in je leesboek
Je leest 10 minuten in stilte.


 
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen.
Aan het einde van deze les:

  • kun je vertellen wat de bijwoordelijke bepaling in een zin is.;
  • kun je uitleggen hoe je de bijwoordelijke bepaling kunt vinden.

Planning van deze les:

  • lezen in je leesboek
  • §11 Bijwoordelijke bepaling - quizje en herhaling uitleg
  • opdracht 6B en 7B van §11 maken en mixopdrachten.

Slide 4 - Tekstslide

Cursus 5 grammatica zinsdelen
Komende weken doen we alle zes oneven paragrafen van cursus 5 Grammatica, de paragrafen met ZD:

§1 ZD Persoonsvorm (pv) en zinsdelen (zd) - woensdag 21 mei behandeld
§3 ZD Onderwerp (ow) - donderdag 22 mei behandeld
§5 ZD Werkwoordelijke gezegde (wg)  maandag 26 mei behandeld
§7  ZD Lijdend voorwerp (lv) - woensdag 28 mei behandeld 
§9 ZD Meewerkend voorwerp (mv) - maandag 2 juni herhaald en woensdag 4 juni herhaald
§11 ZD Bijwoordelijke bepaling (bwb) - vandaag afronding.


Slide 5 - Tekstslide

Wat weet je van de bijwoordelijke bepaling?

Slide 6 - Woordweb

Herhaling §7 Lijdend voorwerp (lv)
Zo vind je het lijdend voorwerp
Bekijk de zin:  David heeft voor zijn oma een doos bonbons gekocht. 
  1.  Zoek de persoonsvorm en verdeel de zin in zinsdelen.
  2. Noteer het onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
  3. Stel de vraag Wat (soms: Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
    Vraag: Wat heeft David gekocht?
    Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp. lv = ...........
Let op: 
  • het lijdend voorwerp begint bijna nooit met een voorzetsel (aan, bij, in, langs, met, naast, onder, op, enz.).
  • Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp.  Bijvoorbeeld: Vandaag ga ik winkelen met mijn moeder. 

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling §9 Meewerkend voorwerp (mv)
  • Meewerkend voorwerp: geeft aan voor wie iets bestemd is, vaak een mens of dier.
  • Het komt alleen voor bij werkwoorden die te maken hebben met vertellen of geven of woorden die daarop lijken, zoals overhandigen, schenken, uitleggen, beloven.
  •  Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan of voor.  Als het niet met aan begint, kun je aan er meestal voor zetten. 

Bekijk deze zinnen:
Wie van de leerlingen gaat aan Lana feedback geven?
De enthousiaste presentator beloofde de luisteraars een wervelende radioshow.
 

Slide 8 - Tekstslide

Herhaling: hoe vind je het mv?
Heeft / Thirza / aan haar zusje / een geheimpje / verteld?

Stappen:
  1. Noteer ow, wg en lv (als dat er is). 
       ow = Thirza            wg = heeft verteld       lv = een geheimpje
   2. Stel de vraag: aan wie + wg + ow + lv?
       Vraag: Aan wie heeft Thirza een geheimpje verteld? 
        Het antwoord op die vraag is het meewerkend  voorwerp (mv). mv = aan haar zusje
   3. Twijfel je? Controleer voor de zekerheid of je aan kunt weglaten of toevoegen. Dat kan bijna altijd.
       Bijvoorbeeld: Heeft / Thirza / haar zusje / een geheimpje / verteld?

Slide 9 - Tekstslide

Herhaling §11 bijwoordelijke bepaling 
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) in een zin geeft antwoord op restvragen: waar, wanneer, waarom waarmee, hoe, etc.

Hoe vind je je de bijwoordelijke bepaling?
  1. Noteer in de zin het onderwerp (ow) en werkwoordelijke gezegde (wg)
  2. Zoek naar het lijdend voorwerp (lv) en meewerkend voorwerp (mv), als die er zijn.
    voor lv de vraag: wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
    voor mv de vraag: aan wie + wg + ow + lv?
  3. De zinsdelen die dan nog overblijven, zijn meestal de bijwoordelijke bepaling 



Slide 10 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.

Slide 11 - Tekstslide

Herhaling §11 bijwoordelijke bepaling 
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) in een zin geeft antwoord op restvragen: waar, wanneer, waarom waarmee, hoe, etc.
 
Let op, een bijwoordelijke bepaling: 
  • kan ook bestaan uit woorden als niet, wel zeker, altijd, absoluut (geen antwoord op een vraag);
  • zit niet in iedere zin (net als het lv en mv);
  • een zin kan meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten.
    Bijvoorbeeld: Met zijn zoon ging Teun elke dag vissen.
                             Zij heeft altijd aspirine in haar tas voor noodgevallen.
                            Voor de gymles moet klas hv1a  weer naar KSV fietsen.



Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn de bwb in de zin?

Piet en Nico hebben vandaag een vakantie geboekt naar Amerika!

A
een vakantie
B
naar Amerika
C
vandaag, naar Amerika
D
Piet en Nico, naar Amerika

Slide 13 - Quizvraag

heeft
de trainer
de spelers
toegesproken.
Voor de wedstrijd
een voor een
bijwoordelijke bepaling
bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Sleepvraag

Je
moet
Diana
beloven.
niets
bijwoordelijke bepaling

Slide 15 - Sleepvraag

lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
onderwerp
bijwoordelijke bepaling
werkwoordelijk gezegde
Hij 
viert
zijn verjaardag
dit weekend.
inderdaad

Slide 16 - Sleepvraag

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
WAT        Maak in tweetallen opdracht 6B en 7B van §11  Bijwoordelijke bepaling.
HOE         in je boek blz. of online bij cursus 5 grammatica, §11 ZD Bijwoordelijke bepaling
HULP      Theorie §11 online of blz. 225
TIJD        5 minuten, daarna kort bespreken
KLAAR?  Werk verder aan §13 ZD Mixopdrachten
                 

timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

Evaluatie
  • Je kunt vertellen wat een bijwoordelijke bepaling is.
  • Je kunt laten zien hoe je de bijwoordelijke bepaling in een zin kunt vinden. 

Volgende les donderdag 12 juni:
  • Huiswerk: §13 ZD Mixopdrachten zijn af.
  • We gaan verder met cursus Meer dan lezen, §5 Inleiding en slot
 

Slide 19 - Tekstslide

Welkom hv1a!
Ga lekker zitten en pak: 

 - je leerwerkboek
 - je schrift of papier voor aantekeningen
 




 
  
 












maandag 30 september 2024
donderdag 5 juni 2025

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen.
Aan het einde van deze les:

  • kun je een inleiding en slot herkennen (paragraaf 5)
  • kun je deelonderwerpen in een tekst herkennen (paragraaf 6)

Planning van deze les:

  • uitleg over Meer dan lezen, §5 Inleiding en slot
  • zelf opdrachten maken
  • uitleg over §6 Deelonderwerpen

Slide 21 - Tekstslide

Meer dan lezen, §5 Inleiding en slot
De meeste teksten zijn opgebouwd in drie verschillende onderdelen:

- Inleiding
- Middenstuk (kern)
- Slot



Slide 22 - Tekstslide

Meer dan lezen, §5 Inleiding en slot
SLOT:
Het laatste deel van een tekst, is het slot. In een slot vind je meestal de conclusie of een korte samenvatting van de tekst. Daarnaast vind je soms:
  • Een aanbeveling (een advies)
  • Een aansluiting bij de inleiding
  • Een toekomstverwachting

Een conclusie of samenvatting, kun je herkennen aan de signaalwoorden: dus, daarom, kortom, al met al.

Slide 23 - Tekstslide

Nieuwsbericht
Let op: een nieuwsbericht heeft geen slot!

Het belangrijkste staat in de inleiding, verdere informatie in het middenstuk.

Slide 24 - Tekstslide

Meer dan lezen, §5 Inleiding en slot
INLEIDING:
De inleiding is het eerste deel van een tekst. Een inleiding heeft twee functies, namelijk:
1. De lezer nieuwsgierig maken naar de rest van de tekst.
  • Voorbeelden noemen
  • Anekdote (kort, grappig verhaaltje)
  • Een vraag stellen
  • Situatie schetsen

2. Duidelijk maken wat het onderwerp van de tekst is. 

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag
WAT        Maak §5 inleiding en slot (blz. 36) - Opdracht 2, 3.1 t/m 3.8 en 4
 HOE         in je boek blz. 36 of online bij cursus 1 Meer dan lezen, §5
HULP      Theorie §5 online of blz. 36, daarna je buur
TIJD        10 minuten
KLAAR?  Maak opdracht 6 en 7 (behalve 7.7)
                 

timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide

Wat is de functie van de inleiding?
A
Een samenvatting geven.
B
De lezer introduceren met het onderwerp.
C
Het onderwerp uitbreiden.
D
De conclusie presenteren.

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het doel van het slot?
A
Een nieuwe onderwerp introduceren.
B
Het onderwerp uitbreiden.
C
Een vraag stellen.
D
Een samenvatting geven en een conclusie trekken.

Slide 28 - Quizvraag

Het doel van deze les is...

... je leert deelonderwerpen in een tekst herkennen.
(paragraaf 6)

Slide 29 - Tekstslide

Indeling teksten
Tekst is verdeeld in :
  • inleiding
  • middenstuk (kern)
  • slot


Slide 30 - Tekstslide

§6 Deelonderwerp
Elke tekst gaat ergens over. Het heeft een bepaald onderwerp.

Als er veel over een onderwerp te vertellen is, kan het onderverdeeld zijn in deelonderwerpen.

Voorbeeld:
Onderwerp: muziek
Deelonderwerpen: klassieke muziek, jazzmuziek en popmuziek.



Slide 31 - Tekstslide

Onderwerp + deelonderwerpen
Drie alinea's in het middenstuk.

Drie deelonderwerpen in het middenstuk.
middenstukk
deelonderwerp
deelonderwerp
deelonderwerp
inleiding
slot

Slide 32 - Tekstslide

Onderwerp: 
Black Friday 
Deelonderwerp:
Ontstaan van Black Friday 
Deelonderwerp:
Drukte in de stad.
Deelonderwerp:
Goede aanbiedingen of onzin aanbiedingen
Middenstuk: 

Alinea 3

Alinea 4
Alinea 2

Slide 33 - Tekstslide

Onderwerp tekst: mondkapjes op scholen 
Deelonderwerp:
Regels mondkapjes
Deelonderwerp:
Verzet tegen mondkapjes
Deelonderwerp:
Mening schoolleiding mondkapjes
Middenstuk: 
Alinea 3 en 4
Alinea 5 en 6
Alinea 2
Inleiding: alinea 1 
Slot: alinea 7

Slide 34 - Tekstslide

Deelonderwerp en alinea
Soms gaat één alinea over één 
deelonderwerp. Soms gaan 
meerdere alinea’s over 
één deelonderwerp.

Slide 35 - Tekstslide

Zo vind je deelonderwerpen
- Ga naar het middenstuk
 - Kijk naar de tussenkopjes
- Lees de eerste en de laatste zin van elke alinea (globaal lezen)

Stel jezelf per alinea de vraag: "Waar gaat deze alinea over?"

De antwoorden hierop zijn de deelonderwerpen.

              Let op: anders gedrukte woorden, opvallende tekens.

Slide 36 - Tekstslide

Onderwerp, deelonderwerp -> het verschil 

Onderwerp: Waarover gaat in enkele woorden de tekst?

DeelonderwerpWaar gaat deze alinea over?



Slide 37 - Tekstslide

Aan de slag
WAT        Maak §6 Deelonderwerpen - opdracht 1 en 2. (blz. 42)
                  opdracht 2.10 hoef je niet te maken

HOE         in je boek blz. 42 of online bij cursus 1 Meer dan lezen, §6
HULP      Theorie §6 online of blz. 42, daarna je buur
TIJD        10 minuten
KLAAR?  Maak opdracht 3 en 4
                 

timer
10:00

Slide 38 - Tekstslide

In welk deel van de tekst worden deelonderwerpen besproken?
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 39 - Quizvraag

Wat zijn deelonderwerpen?
A
de belangrijkste zinnen uit een alinea
B
verschillende aspecten van een onderwerp

Slide 40 - Quizvraag

Hoe vind je een deelonderwerp?
A
Lees de tussenkopjes, de eerste en laatste zin van een alinea
B
Lees de inleiding en het slot

Slide 41 - Quizvraag

Evaluatie
  • je kunt een inleiding en slot herkennen (paragraaf 5)
  • je kunt deelonderwerpen in een tekst herkennen (paragraaf 6) 

Volgende les maandag 19 juni:
Huiswerk: 
  • §5  - opdracht 6 en 7 (behalve 7.7).
  • §6 - opdracht 3 en 4
 

Slide 42 - Tekstslide