NT2 GRAMMATICA voorzetsels

Voorzetsels
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica
Je leert wat een voorzetsel is.
Je leert hoe je voorzetsels gebruikt in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DE KAST
OP   VOOR   NAAST   
IN   OVER   AAN   
ONDER   ACHTER   TUSSEN   
UIT   TEGENOVER   BOVEN

Deze voorzetsels zeggen iets over de plaats.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Informatie over de plaats
BIJ    OP   DOOR   VOOR ACHTER
AAN DE LINKERKANT
AAN DE RECHTERKANT
LANGS TUSSEN NAAST
AAN HET EINDE     IN HET MIDDEN
TEGEN BOVEN ONDER OM
IN DE HOEK

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Luister en doe mee!
Ga bij het raam staan
Leg de pen op de tafel
Loop naar de deur
Ga achter je stoel staan
Doe je handen op je hoofd
Ga tussen  de tafel en de kast staan
Ga tegen de muur staan

Slide 8 - Tekstslide

Opdrachten geven.
Er zijn verschillende voorzetsels....
1. staat voor een plaats (waar?)
(voor de tafel, achter de tafel, op de tafel)

2. staat voor de tijd (wanneer?)
(om negen uur, tot acht uur, na zes uur)

3. hoort bij een werkwoord (ik feliciteer jou met je verjaardag)


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plaats
Voor
op
bij
naar
in
achter
tussen
naast
tegen
onder
Tijd
tot
na
om

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

meer voorbeelden
De fiets is van mij.
De hond springt over de sloot.
Dit boek is voor jou.
Vanavond ga ik vroeg naar bed.
De leerlingen luisteren naar de docent.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik fiets op de straat.
voorzetsel =
A
ik
B
fiets
C
op
D
straat

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De jongen stapt in de bus.
A
jongen
B
stapt
C
in
D
bus

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meisje staat in de rij bij de kassa.
A
meisje
B
in
C
bij, kassa
D
in, bij

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN voorzetsel?
A
in
B
boek
C
achter
D
naar

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN voorzetsel?
A
in
B
vaak
C
achter
D
naar

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel moet in de zin?
De training begint ....... 19.00.
A
in
B
bij
C
op
D
om

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel?
Morgen komt mijn vriendin .... mij eten.
A
bij
B
voor
C
in
D
naar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel?
...... november komt de maand december.
A
voor
B
naar
C
na
D
naast

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel?
Hij geeft een taart .... zijn moeder.
A
naar
B
aan
C
bij
D
voor

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel?
De juf schrijft ..... een rode pen.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel?
De oefening staat ..... bladzijde 16.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voorzetsel?
Wanneer ga jij ....... huis?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies