Engels T1 H5 past simple

Past Tenses
Past Tenses
Past Simple


1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Past Tenses
Past Tenses
Past Simple


Slide 1 - Tekstslide

When do you use Past Simple?
When an action started and ended in the past.

Example:  Yesterday, I cleaned my bike.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Past simple
regelmatige werkwoorden
onregelmatige werkwoorden
w.w. + -ed

He played football yesterday. 


They carried their bags. 
2e rijtje uit de lijst

We went to the cinema last night. 

She bought a new pair of shoes.

Slide 4 - Tekstslide

Past simple regular verbs

Past simple irregular verbs
leave
stop
fly
jump
buy
keep

Slide 5 - Sleepvraag

past simple: gebruik en vorm
Gebruik:
   - verleden -> helemaal voorbij
   - je weet wanneer het gebeurde
   - het is afgesloten / afgerond

Vorm:
    - regelmatige werkwoorden -> + ed
    - onregelmatige werkwoorden -> 2e rijtje




Slide 6 - Tekstslide

past simple: vragen en ontkennen

Did + hele werkwoord 
'Did you eat breakfast?' 
      

didn't (did not) + hele werkwoord 
'I didn't eat breakfast.'



Vragen:
Ontkennen:

Slide 7 - Tekstslide


Wat is de Past Simple van play
A
played
B
playing
C
play
D
plays

Slide 8 - Quizvraag

Past simple:

Wat is de regel van de past simple?
A
werkwoord + - ed (worked) of 2e rijtje van de onregelmatige werkwoorden
B
shit = bij she/he/it : werkwoord + -(e)s
C
vorm van to be + werkwoord + -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (helped, found)

Slide 9 - Quizvraag


Wat is de Past Simple van go
A
gone
B
went
C
goed
D
goes

Slide 10 - Quizvraag

Past simple
A
He talks to my father
B
He never talks to my father
C
He talked to my father
D
He will talk to my father

Slide 11 - Quizvraag

Past Simple:

Wat zijn de signaalwoorden van de Past Simple?
A
Tomorrow, next week, in 2025,
B
Last month, yesterday, a month ago, in 2012
C
Today, now,
D
again, always, constantly

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de past simple van dance
A
danceed
B
danced
C
dancing
D
dancet

Slide 13 - Quizvraag


Wat is de Past Simple van buy
A
buyed
B
bought
C
boughd
D
bught

Slide 14 - Quizvraag

___ you ___(watch) the WK last night?

Slide 15 - Open vraag

Wat is to be?
Engelse naam van werkwoord zijn (ben/is/zijn).


Slide 16 - Tekstslide

Wat is to be?
3 soorten:
am 
is 
are

Slide 17 - Tekstslide

Past Simple met 'to be'
I, He, She, It
was
You, they, we
Were

Slide 18 - Tekstslide

Grammar: past simple
Past simple met to be.
+
-
?
I was there.
I wasn't there.
Was I there?
You were there.
You weren't there?
Were you there?
He / She / It was there.
He / She / It wasn't there.
Was he / she / it there?
We / You / They were there.
We / You / They weren't there.
Were we / you / they there?

Slide 19 - Tekstslide