Aan het eind van deze periode kan ik:
... de woorden en zinnen die te maken hebben met relaties, school en eten/drinken correct vertalen (FN) = examenidioom 1-3
... mijzelf schriftelijk voorstellen en schrijven over mijn gewoontes (hoe laat ik opsta, naar school ga, etc), hobby's, baantjes en karakter = GL hfst 6
... een hoofdzin in een logische/ correcte volgorde opschrijven = GL hfst 6H
... de regelmatige werkwoorden op -er, -ir, en -re correct gebruiken in de présent, de passé composé, de imparfait en de futur simple en de onregelmatige werkwoorden être, avoir, faire, aller en venir = cahier de verbes
... het delend lidwoord correct gebruiken = GL hfst 5D
... uit korte, eenvoudige teksten de belangrijkste informatie benoemen. De teksten gaan over vertrouwde onderwerpen in alledaagse taal. De woordenschat bestaat uit woorden die veel voorkomen. Het niveau is A2 (ERK) = leesvaardigheid