3HV week 2

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Le programme
- Bonjour​
-  Leerdoelen​
- Uitleg Bewijs 2
- Herhalen wederkerend werkwoord 
- Uitleg meewerkend voornaamwoord
- Nakijken + maken opdrachten
 ​- FIP​
- Check-out





Slide 2 - Tekstslide

Check- in

Avec quelle énergie tu t'es levé(e) ce matin? 






Slide 3 - Tekstslide

Les objectifs 
Aan het eind van deze les:

1) weet je wat je moet doen om Bewijs 2 succesvol in te leveren
2) heb je nog eens geoefend met het wederkerend werkwoord
3) - Weet ik wat een meewerkend voorwerp is.
     - Kan ik het vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
     - Kan ik het op de juiste plaats in de Franse zin zetten.
4) staan er 5 nieuwe woorden in je FIP schrift








Slide 4 - Tekstslide

Bewijs 2 Spreekopdracht

Slide 5 - Tekstslide

Bewijs 2 Spreekopdracht
Met dit bewijs ga je laten zien dat je in het Frans kan vertellen over je jezelf en dat je goed op de Franse uitspraak let.
Het onderwerp van dit bewijs is:
1. Ma routine matinale - Ma routine du soir / Mijn ochtendroutine - Mijn avondroutine

Slide 6 - Tekstslide

Bewijs 2 Spreekopdracht
Je maakt een filmpje over je dagroutine waarin je liegt. Je pretendeert (doe alsof) de meest ideale puber te zijn! Dit filmpje kun je opnemen met een ouder of een klasgenootje die naast jou zit. Voor inspiratie:
https://www.thebestsocial.media/nl/trend-tiktok-dagroutine/

Slide 7 - Tekstslide

Wat ga ik doen?
Je gaat in het Frans vertellen over jezelf. Dit doe je in de vorm van een vlog filmpje.
Maak gebruik van wat je afgelopen jaren en dit jaar hebt geleerd: let dus onder anderen goed op hoe je werkwoorden vervoegt, hoe je een zin opbouwt, hoe je de tijd aangeeft!


Slide 8 - Tekstslide

Hoe lang moet het zijn?
Je filmpje duurt minstens 2 minuten en maximaal 4 minuten.
Havo: minimaal 15 zinnen.
Vwo: minimaal 20 zinnen.
 Hoe lever ik mijn bewijs in?
Je levert je bewijs op Peppels in.


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

wederkerende werkwoorden
Je me réveille à sept heures.              Ik word wakker om zeven uur.
Je me douche à huit heures.              Ik douche me om acht uur.
Puis, je me maquille.                               Ik maak me op.
Et je m'amuse à l'ecole.                          En ik amuseer me op school.

Wederkerend voornaamwoord: in het NE achter de persoonsvorm, in het FA ervoor.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Attention!!!
Het wederkerend werkwoord kun je goed gebruiken in Bewijs 2

Slide 15 - Tekstslide

 Grammaire 

Het persoonlijk voornaamwoord 
gebruikt als 
meewerkend voorwerp

Slide 16 - Tekstslide

geef
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP
Ik
een boek
aan mijn vader.

Slide 17 - Sleepvraag

Hoe herken ik het meewerkend voorwerp in het Frans?




Het begint met het voorzetsel:


à        au      of       aux

Slide 18 - Tekstslide

Werkwoorden die vaak het voorzetsel à krijgen:

répondre à               = beantwoorden (aan)

écrire à                       = schrijven (aan)

donner à                    = geven (aan)

dire à                            = zeggen (aan)

parler à                        = praten (met)

téléphoner à             = bellen (met)

demander à               = vragen (aan)


Slide 19 - Tekstslide

Het meew. vw vervangen


Je kunt het zinsdeel dat meewerkend voorwerp is

vervangen door

een persoonlijk voornaamwoord.



Slide 20 - Tekstslide

Hoe gaat dat dan?

Elle dit bonjour à moi.       (aan/tegen mij)                                        Elle me dit bonjour.

Ses parents donnent un cadeau à toi.  (aan jou)                      >     Ses parents te donnent un cadeau.

Je dis bonjour à ma mère.  (aan/ tegen haar)                                >    Je lui dis bonjour.

Il raconte des histoires à ses copains.   (hun of aan hen)     >     Il leur raconte des histoires.

Mon grand-père donne un cadeau à ma soeur et moi.  (aan ons)  > Mon grand-père nous    

                                                                                                                                           donne un cadeau.

(Madame, ) je raconte une histoire à vous.                                 >      Je vous raconte une histoire.

(Julien et Pierre, ) je raconte une histoire  à vous.                    >     Je vous raconte une histoire.

Slide 21 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp

Slide 22 - Tekstslide

De plaats in de zin

1. Direct voor de persoonsvorm.    

Je lui donne de l' argent = Ik geef hem geld.

 Je lui ai donné de l' argent = Ik heb hem geld gegeven.


2.  Heel werkwoord in de zin???     Dan voor het hele werkwoord.

Je vais lui donner de l' argent. = Ik ga hem geld geven.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de plaats in de zin van het pers. vnw. als meewerkend voorwerp?
A
Altijd voor de persoonsvorm.
B
Altijd voor het voltooid deelwoord.
C
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan voor het hele werkwoord.
D
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan na het hele werkwoord.

Slide 24 - Quizvraag

Noem 2 werkwoorden die het voorzetsel à achter zich krijgen.

Slide 25 - Open vraag

Wat is de plaats in de zin van het pers. vnw. als meew. vw?
A
Altijd voor de persoonsvorm.
B
Altijd voor het voltooid deelwoord.
C
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan voor het hele werkwoord.
D
Als er een heel werkwoord in de zin staat , dan na het hele werkwoord.

Slide 26 - Quizvraag

Elle a acheté un téléphone à sa fille. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
a acheté
B
à sa fille
C
Er is geen meewerkend voorwerp
D
un téléphone

Slide 27 - Quizvraag

Tu parles à ton frère?

Meewerkend voorwerp =
A
Tu
B
parles
C
à
D
à ton frère

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp
"Vous voulez parler à moi? "
A
à moi
B
moi

Slide 29 - Quizvraag

Welk persoonlijk voornaamwoord vervangt het meewerkend voorwerp in deze zin?

Nous avons demandé à vous.
A
nous
B
lui
C
leur
D
vous

Slide 30 - Quizvraag

Welk antwoord is correct?
Tu as dit à Marie de partir?
A
Je lui ai dit de partir
B
je l'ai dit de partir

Slide 31 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Elle parle à ses collègues.
A
Elle le parle
B
Elle lui parle
C
Elle les parle
D
Elle leur parle

Slide 32 - Quizvraag

Door welke persoonlijk vnw kun je het meewerkend voorwerp vervangen?
"Je donne les devoirs aux étudiants"
A
Je leur donne les devoirs
B
Je lui donne les devoirs
C
Je nous donne les devoirs
D
Je vous donne les devoirs

Slide 33 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord
( me, m', te, t', lui, l', nous, vous, leur)

Elle téléphone à ses parents.
A
Elle lui téléphone
B
Elle leurs téléphone .
C
Elle leur téléphone à ses parents.
D
Elle leur téléphone .

Slide 34 - Quizvraag

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.
Welke zin is goed?

Matteo n'a pas répondu au prof.
A
Matteo n' a lui pas répondu .
B
Matteo ne m' a pas répondu.
C
Matteo ne lui a pas répondu .
D
Matteo n' a pas lui répondu.

Slide 35 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Vous envoyez un mail au directeur.
A
Vous l'envoyez un mail.
B
Vous lui envoyez un mail.
C
Vous les envoyez un mail.
D
Vous leur envoyez un mail.

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Video

Au travail!
1) Kijk de opdrachten 
'het wederkerend werkwoord' na van lesbrief 50  (Peppels)

2) Maak de opdrachten 
'het meewerkend voorwerp' van lesbrief 2 (Peppels)

3) Werk aan je bewijs en stel vragen 

Slide 38 - Tekstslide

FIP
Pak je FIP-schrift en schrijf op:​

  • FIP week 2 
  • 5 nieuwe woorden​
  • Vertaling nieuwe woorden 



Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide