Lees alvast deze tekst en vul in
Als je ruilt met behulp van geld, is er sprake van ....... ruil.
Geld heeft daarbij de functie van ruilmiddel. Andere geldfuncties zijn ...... en ....... Er is tastbaar geld in de vorm van ..... en .....; dit noem je ......geld (=letterlijk: ..... betaalmiddel). Het geld dat op je betaalrekening staat, is ..... geld. Je kunt ermee betalen door .... of ..... Met een ...saldo op je betaalrekenening heb je geld tegoed. Het omgekeerde heet een ... saldo. Je hebt dan een tekort, oftewel: Je staat in .......