Les 3: Bevruchting

De eicellen zijn bij een meisje al vanaf de geboorte aanwezig. Ze liggen opgeslagen in de eierstok.
Tijdens de menstruatiecyclus rijpt er telkens een eicel. Dat gebeurt in een soort zakje dat met vloeistof is gevuld, de follikel.
Als de eicel rijp is, knapt de follikel en stroomt de vloeistof met de eicel naar buiten, de eileider in. Dat is de eisprong.
De lege follikel blijft achter in de eierstok en vormt het gele lichaam. Het gele lichaam produceert hormonen en verdwijnt langzaam na de eisprong, tenzij er een bevruchting plaatsvindt.
FSH- Hypofyse, door invloed van startende menstruatie.
Zorgt voor groei van follikel. Follikel blijft steeds meer Oestrogenen produceren.

Oestrogenen - Groeiende follikel, door invloed van FSH.
Zorgt voor: Groeien baarmoederslijmvlies en dat hypofyse LH gaat maken.

LH- Hypofyse, maar alleen door invloed van Oestrogenen.
De plotselinge piek van LH werkt als een speldenprik op de gespannen follikel.

Progesteron - Gele lichaam, wordt aangemaakt na eirsprong.
Zorgt voor het groeien van baarmoederslijmvlies en dat de hypofyse minder FSH en LH aanmaakt; hierdoor kunnen er geen nieuwe eicellen rijpen.



1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De eicellen zijn bij een meisje al vanaf de geboorte aanwezig. Ze liggen opgeslagen in de eierstok.
Tijdens de menstruatiecyclus rijpt er telkens een eicel. Dat gebeurt in een soort zakje dat met vloeistof is gevuld, de follikel.
Als de eicel rijp is, knapt de follikel en stroomt de vloeistof met de eicel naar buiten, de eileider in. Dat is de eisprong.
De lege follikel blijft achter in de eierstok en vormt het gele lichaam. Het gele lichaam produceert hormonen en verdwijnt langzaam na de eisprong, tenzij er een bevruchting plaatsvindt.
FSH- Hypofyse, door invloed van startende menstruatie.
Zorgt voor groei van follikel. Follikel blijft steeds meer Oestrogenen produceren.

Oestrogenen - Groeiende follikel, door invloed van FSH.
Zorgt voor: Groeien baarmoederslijmvlies en dat hypofyse LH gaat maken.

LH- Hypofyse, maar alleen door invloed van Oestrogenen.
De plotselinge piek van LH werkt als een speldenprik op de gespannen follikel.

Progesteron - Gele lichaam, wordt aangemaakt na eirsprong.
Zorgt voor het groeien van baarmoederslijmvlies en dat de hypofyse minder FSH en LH aanmaakt; hierdoor kunnen er geen nieuwe eicellen rijpen.



Slide 1 - Tekstslide

Menstruatiecyclus
  • Van menstruatie tot menstruatie
  • Dag 1 - Start menstruatie
  • +/- dag 14 - Ovulatie (eisprong), meest vruchtbare moment
  • Cyclus duurt ongeveer 28 dagen

Slide 2 - Tekstslide

Welke hormonen produceert een groeiende follikel
A
LH
B
FSH
C
Testosteron
D
Oestrogenen

Slide 3 - Quizvraag

Progesteron wordt gemaakt door
A
Hypofyse
B
Follikel
C
Gele lichaam
D
Baarmoederslijmvlies

Slide 4 - Quizvraag

Welke hormoon heeft een negatieve verwerking op hormonen productie in de hypofyse
A
FSH
B
LH
C
Oestrogenen
D
Progesteron

Slide 5 - Quizvraag

Kan er nog menstruatie plaats vinden?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Kan een menstruatie ook een week duren?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Betekent een menstruatie dat je geen seks kan hebben?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag


Menstruatie is hetzelfde als...
A
Masturbatie
B
Ovulatie
C
Ongesteldheid
D
Eisprong

Slide 9 - Quizvraag

Bij menstruatie
A
laat het baarmoederslijmvlies los
B
laat de baarmoeder los
C
komt een eicel uit de eierstok
D
komt en zaadcel bij de eierstok

Slide 10 - Quizvraag

De menstruatie wordt geregeld door hormonen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Wat is menstruatie?
A
Dat een meisje een vrouw wordt
B
Dat een meisje borsten krijgt
C
Dat een meisje zwanger wordt
D
Dat een meisje bloed verliest elke maand

Slide 12 - Quizvraag

Op dag 1 van de menstruatie cyclus begint de menstruatie

A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Les 3


Slide 14 - Tekstslide

4.2.2. Voortplanting mens

    Je benoemt hoe de bevruchting en innesteling plaatsvinden.
    Je benoemt wat er tijdens de zwangerschap gebeurt met moeder en kind.
    Je benoemt wat er gebeurt tijdens een bevalling.


4.2.4. Prenataal onderzoek

    Je benoemt welke onderzoeken gedaan kunnen worden tijdens de zwangerschap.

Slide 15 - Tekstslide

Bevruchting

bevruchting

Slide 16 - Tekstslide

Innesteling:
Zwanger worden.
Bevruchting vindt plaats in de eileiders, na de ovulatie (eisprong).
Na de bevruchting:
  • Delen
  • Naar baarmoeder
  • Innesteling

Slide 17 - Tekstslide

Innesteling

Slide 18 - Tekstslide

1 eiïg= 1 bevruchting
2 eiïg = 2 bevruchtingen

Slide 19 - Tekstslide

Innesteling: Het proces waarbij de bevruchte eicel zich innestelt in het baarmoederslijmvlies

Het proces waarbij de bevruchte eicel zich innestelt in het baarmoederslijmvlies

Slide 20 - Tekstslide

ZWANGERSCHAP

Slide 21 - Tekstslide

Wat is bevruchting?
A
de kern van de zaadcel versmelt met de kern van de eicel
B
als het eicelletje gaat innestelen in de baarmoeder.
C
Als de eisprong plaatsvindt
D
als de vrouw ongesteld wordt.

Slide 22 - Quizvraag

Bij bevruchting ontstaat een bevruchte zaadcel.
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quizvraag

Een eicel wordt bevrucht in de.....
A
eierstok
B
eileider
C
baarmoeder
D
vagina

Slide 24 - Quizvraag

Ovulatie
Bevruchting
Celdeling
Innesteling

Slide 25 - Sleepvraag

Zwangerschap: 3 Trimesters
  • Zuurstofrijk bloed met voedingsstoffen gaat van de placenta door de navelstreng naar het embryo. Dat gebeurt in een ader, de navelstrengader.
  • Zuurstofarm bloed met afvalstoffen gaat van het embryo door de navelstreng richting de placenta. Dat gebeurt in twee slagaders, de navelstrengslagaders.
  • Vruchtvliezen gevuld met vruchtwater, beschermt tegen uitdroging en stoting.

Slide 26 - Tekstslide

Prenataal onderzoek

Slide 27 - Tekstslide

PREnataal onderzoek

Slide 28 - Tekstslide

De bevalling 
De bevalling

Slide 29 - Tekstslide

De bevalling
Indaling
paar weken voor de bevalling

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Bevalling
De bevalling bestaat uit 3(6) verschillende fases
Tijdens de ontsluiting rekt de baarmoedermond op, wanneer de baarmoedermond tien centimeter wijd is, spreken we van volledige ontsluiting. De opening is dan groot genoeg voor de geboorte.
Wanneer er volledige ontsluiting is, worden de weeën vaak heviger. Dat kondigt de fase van de uitdrijving aan, waarin de baby wordt geboren. Vrouw gaat mee persen, dit heet persween.
De placenta komt los tijdens de nageboorte. De baby is er al uit, maar de placenta zit nog vastgehecht aan de wand van de baarmoeder. Tijdens de laatste fase van de bevalling laat de placenta los. Met een paar laatste weeën komt ook de placenta eruit, samen met de resten van de vruchtvliezen. Dat noemen we de nageboorte.
Een wee is het samentrekken van de baarmoeder. Bij de eerste bevallingsweeën komt het hoofdje nog dichter tegen de baarmoedermond te liggen.

Slide 32 - Tekstslide

In sommige gevallen is het beter voor de gezondheid van moeder en/of kind om de bevalling niet vaginaal te laten verlopen.
In dit geval kan het kind via een keizersnede geboren worden.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

De ontsluiting is een fase van de bevalling.
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Waarmee eindigt een bevalling
A
uitdrijving
B
Nageboorte
C
Ontsluiting

Slide 36 - Quizvraag

Wat is de volgorde van de bevalling?
A
ontsluiting - uitdrijving - nageboorte
B
uitdrijving - ontsluiting - nageboorte
C
ontsluiting - nageboorte - uitdrijving
D
uitdrijving - nageboorte - ontsluiting

Slide 37 - Quizvraag

De bevalling begint meestal met
A
weeën
B
het breken van de vruchtvliezen ('water')
C
weeën of het breken van de vliezen
D
persweeën

Slide 38 - Quizvraag

Hoe heet deze fase van de bevalling?
A
indaling
B
uidrijving
C
ontsluiting
D
weeën

Slide 39 - Quizvraag